ECLI:NL:RBDHA:2016:3425

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2016
Publicatiedatum
1 april 2016
Zaaknummer
AWB 14/24875
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een homoseksuele Marokkaan en de beoordeling van vervolgingsrisico in Marokko

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van eiser, een homoseksuele man van Marokkaanse nationaliteit, die in 2013 asiel heeft aangevraagd in Nederland. Eiser heeft eerder in België verbleven en is in Nederland aangetroffen op 15 april 2013. Hij vreest bij terugkeer naar Marokko vervolgd te worden vanwege zijn seksuele geaardheid. De rechtbank heeft eerder een besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op de asielaanvraag. In het bestreden besluit van 10 oktober 2014 heeft verweerder de aanvraag opnieuw afgewezen, waarbij hij zich baseerde op de stelling dat er geen sprake is van stelselmatige vervolging van homoseksuelen in Marokko. Eiser heeft betoogd dat homoseksualiteit in Marokko strafbaar is en dat hij bij terugkeer te maken zal krijgen met vervolging. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht hoe groot de kans is dat eiser als homoseksueel onderwerp wordt van politie- en strafvorderlijk onderzoek. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet voldoet aan de onderzoeksplicht en vernietigt het besluit. De rechtbank bepaalt dat verweerder opnieuw moet beslissen op de aanvraag, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/24875

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2016 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [1968] , van Marokkaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. F.K.H. Blom),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2013 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 30 april 2013 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Het hiertegen ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 1 juli 2014 (AWB 13/20629) gegrond verklaard. Het besluit van 18 juli 2013 is vernietigd en verweerder is opgedragen om opnieuw op eisers asielaanvraag te beslissen.
Bij besluit van 10 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd opnieuw afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft, samengevat weergegeven, het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiser is afkomstig uit Marokko en homoseksueel. In 1997 heeft eiser met [A] meegewerkt aan een film genaamd ‘ [film] ’ om homoseksualiteit internationaal maar ook in Marokko onder de aandacht te brengen. De film is vertoond op een Zwitsers filmfestival in 1998 waar eiser op uitnodiging naartoe is geweest. Eenmaal terug in Marokko is eiser op aanraden van de hoofdcommissaris van de politie, een goede vriend van eiser, met een vrouw getrouwd om zijn homoseksualiteit te verdoezelen. Eiser heeft verschillende incidenten meegemaakt, zo heeft iemand een glas koffie naar hem gegooid omdat hij met een andere man gearmd liep. Eiser werd het slachtoffer van agressie en beledigingen. In 2004 werden de dreigementen erger en religieuzer. Eiser kreeg een oproep van de Kaid om te verschijnen op zijn kantoor. Eiser dacht hij was opgeroepen in verband met de restauratie van zijn huis, maar er werd hem informatie gevraagd over [A] . Eiser werd gevraagd om de volgende dag terug te komen. Op aanraden van de hoofdcommissaris heeft eiser vervolgens besloten om Marokko te verlaten. Eiser heeft van 18 augustus 2004 tot
1 oktober 2009 in België verbleven. Op 15 april 2013 is eiser in Nederland aangetroffen en heeft hij om asiel gevraagd. Eiser vreest bij terugkeer naar Marokko te worden vervolgd wegens zijn homoseksualiteit.
2. Met ingang van 20 juli 2015 is de Wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van
26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (de Richtlijn) in werking getreden.
3. Op grond van artikel II, eerste lid, van deze wet is op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw waarop is besloten voor inwerkingtreding van deze wet en intrekkingen voor inwerkingtreding van deze wet, het recht zoals dit gold voor inwerkingtreding van deze wet van toepassing, met uitzondering van artikel 83a (nieuw) van de Vw , tenzij het onderzoek door de rechtbank gesloten is.
4. Op grond van artikel 83a van de Vw, zoals dat luidt met ingang van 20 juli 2015, omvat de toetsing van de rechtbank van een asielbesluit een volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming. Dit betreft de implementatie van artikel 46, derde lid, van de Richtlijn.
5. Nu het bestreden besluit dateert van voor 20 juli 2015 is het recht zoals dit gold voor de inwerkingtreding van de wijziging van de Vw van toepassing. Omdat de sluiting van het onderzoek heeft plaatsgevonden na 19 juli 2015 dient de toetsing van de rechtbank het in artikel 83a van de Vw bedoelde volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden te omvatten.
6. De rechtbank stelt op grond van het verweerschrift en het verhandelde ter zitting vast dat verweerder in het bestreden besluit abusievelijk heeft opgenomen dat aan eiser op 17 april 2013 een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd. Anders dan door eiser is aangevoerd, betekent dit naar het oordeel van de rechtbank niet dat het bestreden besluit daarom onvoldoende is gemotiveerd en reeds hierom voor vernietiging in aanmerking komt.
7. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c en f, van de Vw. De verklaringen van eiser over zijn homoseksualiteit, de beledigingen, de twijfel bij bekenden over zijn geaardheid en het gesloten huwelijk, acht verweerder geloofwaardig. De verklaringen van eiser over de bedreigingen en de oproep van de Kaid heeft verweerder niet geloofwaardig bevonden.
8. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte het bepaalde onder artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw heeft tegengeworpen. Eiser was in België in een reguliere procedure verwikkeld en had niet de intentie om asiel aan te vragen toen hij zijn zieke zus in Nederland bezocht. Omdat de Nederlandse autoriteiten eiser terug wilden sturen naar Marokko was hij hier evenwel toe genoodzaakt. Eiser lijdt bovendien aan claustrofobie en had vernomen dat asielzoekers na hun aanvraag worden opgesloten. Eiser heeft in dit verband een brief van NOAGG, Centrum voor Transculturele Geestelijke Gezondheidszorg, van 14 januari 2015 overgelegd waaruit blijkt dat hij lijdt aan een depressie en een paniekstoornis, waarvoor hij individuele behandeling krijgt gericht op het overwinnen van paniek en fobische klachten (claustrofobie).
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat het vermoeden bestaat dat de uitreis uit Marokko in 2004 en de inreis in Nederland op
11 april 2013 niet is ingegeven door asielrelevante redenen. Aan dit standpunt heeft verweerder ten grondslag mogen leggen dat eiser negen jaar in België heeft gewoond terwijl hij daar nimmer een asielaanvraag heeft ingediend, en eerst in Nederland asiel heeft aangevraagd nadat hij als illegale vreemdeling was aangetroffen. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat van een vreemdeling die zich beroept op het Vluchtelingenverdrag mag worden verwacht dat hij zich onverwijld meldt in het land waar hij de bescherming van het Vluchtelingenverdrag inroept. Dat eiser aan claustrofobie lijdt heeft verweerder geen verschoonbare reden mogen vinden voor het zich niet onverwijld melden. Eiser had zich kunnen melden bij een asielzoekerscentrum waar geen sprake is van opsluiting. Daarbij had eiser zijn medische omstandigheden naar voren kunnen brengen.
10. Het voorgaande betekent dat verweerder het bepaalde onder artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw op goede gronden aan eiser heeft tegengeworpen. Dit doet reeds afbreuk aan het asielrelaas. De tegenwerping van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw en de door eiser hiertegen gerichte beroepsgronden behoeven gelet hierop geen bespreking.
11. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder zijn verklaringen over de oproep door de Kaid en de door hem ondervonden bedreigingen als gevolg van zijn seksuele gerichtheid ten onrechte niet geloofwaardig heeft bevonden. Volgens eiser heeft hij gedetailleerd en concreet verklaard over de reden waarom hij Marokko heeft verlaten.
12. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit gedeelte van het relaas van eiser terecht niet geloofwaardig is bevonden. Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij wegens zijn homoseksuele geaardheid zal worden vervolgd. Aan dit standpunt heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser heeft verklaard dat in de oproep van de Kaid geen reden stond waarom hij zich tot de Kaid diende te vervoegen en hij niet heeft kunnen verklaren waarom hij werd ondervraagd over [A] . Eiser heeft bovendien verklaard dat hij na het gesprek met de Kaid op vrije voeten is gesteld. Vervolgens heeft eiser niet kunnen verklaren waarom hem door de commissaris van de politie is geadviseerd om Marokko direct te verlaten. Eiser heeft volgens verweerder evenmin kunnen verklaren hoe vaak hij is bedreigd, waarom de bedreigingen na 2004 intensiveerden, en door wie hij is bedreigd. Volgens eiser vermoedde de commissaris van de politie dat de bedreigingen van de zijde van fundamentalisten kwamen. Over de door eiser op 27 september 2013 en 4 oktober 2013 overgelegde dreigbrieven heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij niet eerder heeft aangegeven dat hij dreigbrieven in zijn bezit had dan wel daarover de beschikking had. Dit doet volgens verweerder afbreuk aan de geloofwaardigheid. De dreigbrieven zijn volgens verweerder bovendien in tegenspraak met eisers verklaringen omdat hij slechts heeft verklaard over telefonische bedreigingen. Volgens verweerder is het ook vreemd dat eiser heeft verklaard niet te weten door wie hij is bedreigd terwijl de dreigbrieven zijn voorzien van logo’s en een naam van de groepering.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het relaas van eiser wat betreft de gestelde bedreigingen wegens zijn homoseksualiteit en de oproep van de Kaid, op grond waarvan eiser Marokko heeft verlaten, op goede gronden ongeloofwaardig gevonden. Voor dit oordeel acht de rechtbank van belang dat verweerder aan zijn standpunt ten grondslag heeft mogen leggen dat eiser niet heeft kunnen toelichten welke omstandigheden konden verklaren dat juist in 2004 de dreigementen intensiveerden, dat eiser na het gesprek met de Kaid op vrije voeten is gesteld en eiser niet concreet heeft kunnen verklaren waarom hij Marokko volgens de commissaris direct moest verlaten. De verklaring van eiser in het verslag in het nader gehoor van 10 mei 2013, namelijk “Als een hoofdcommissaris van de politie dat tegen jou zegt, wat doe je dan? Het is geen gewone vriend maar iemand die zich baseert op een onderzoek”, heeft verweerder onvoldoende concreet mogen vinden gelet op de omstandigheid dat eiser op basis van deze mededeling van de hoofdcommissaris aanleiding heeft gezien om direct het land te verlaten. De rechtbank acht verder van belang dat eiser blijkens het genoemde verslag en ook eerder ten tijde van het nader gehoor niet heeft verklaard dat hij in bezit is van dreigbrieven, terwijl dreigbrieven blijkens eisers brief van 4 oktober 2013 in zijn administratie aanwezig waren en daar door een vertrouwenspersoon van eiser zijn aangetroffen. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat het op eisers weg lag om eerder melding te maken van het bestaan van deze brieven en dat het nalaten hiervan afbreuk doet aan de geloofwaardigheid. De door eiser ter zitting gegeven verklaring, namelijk dat hij op dat moment geen beschikking had over de dreigbrieven, in detentie zat en last had van zijn fobie, acht de rechtbank onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank acht verder van belang dat eiser blijkens het verslag van het nader gehoor niet heeft kunnen verklaren door wie hij is bedreigd, anders dan dat de commissaris tegen hem zei dat het niet van één persoon kwam maar meerdere (pagina 20 van het nader gehoor), en dat de commissaris tegen hem zei dat de telefonische bedreigingen van fundamentalisten kwamen (pagina 17 van het nader gehoor), terwijl de alsnog overgelegde dreigbrieven uit naam van twee verschillende groeperingen zijn geschreven. Dat eiser tijdens het nader gehoor, anders dan verweerder in zijn verweerschrift stelt, melding heeft gemaakt van bedreigingen via sms én op papier, doet hier niet aan af nu eiser vervolgens op geen enkele wijze heeft verklaard nog in het bezit te zijn van die bedreigingen op papier.
14. Het bovenstaande betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser wegens de ongeloofwaardigheid van zijn verklaringen over de bedreigingen en de oproep, niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
15. Eiser heeft verder aangevoerd dat homoseksualiteit in Marokko strafbaar is gesteld en hij bij terugkeer vreest voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft een onjuiste toetsingsmaatstaf aangelegd door te beoordelen of sprake is van een stelselmatige of systematische vervolging van homoseksuelen. Eiser heeft hiertoe gewezen op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 7 november 2013 (in de gevoegde zaken C-199/12 tot en met C-201/12, X, Y en Z). Volgens eiser blijkt uit de door hem overgelegde algemene informatie dat de tolerantie ten aanzien van homoseksualiteit in Marokko sterk is afgenomen en de strafbepaling daadwerkelijk ten uitvoer wordt gebracht. Eiser heeft onder meer gewezen op een bericht van 31 mei 2013, gepubliceerd op ww.dreuz.info, over twee homoseksuelen die in Marokko tot vier maanden gevangenisstraf zijn veroordeeld, een internetbericht van 22 mei 2013 over homoseksualiteit in Marokko, een bericht van 28 februari 2014 over twee Marokkanen die een celstraf krijgen vanwege homoseksualiteit, en een brief van het Landelijk Bureau van Vluchtelingenwerk Nederland van 6 mei 2014, met daarin verwijzingen naar onder meer het US Department of State Country Report on Human Rights Practices 2013, 2012 en 2011, de Annual reports over 2009 en 2014/15 van Amnesty International over Marokko, de World Reports 2009 en 2015 van Human Rights Watch (HRW), een bericht van HRW van 4 maart 2015 over een veroordeling van twee mannen wegens homoseksualiteit en het Country of Origin Information Report van UK Border Agency van 9 november 2010. Eiser heeft zich in dit verband ook beroepen op twee minuten van homoseksuele vreemdelingen uit Marokko aan wie in Nederland een asielvergunning is verleend op grond van de afgenomen tolerantie jegens homoseksualiteit in Marokko. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat via het internet eenvoudig is te achterhalen dat hij heeft meegewerkt aan een film over homoseksualiteit, waardoor de Marokkaanse autoriteiten en eisers sociale omgeving bij terugkeer van zijn geaardheid op de hoogte zullen geraken.
16. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat in Marokko geen sprake is van stelselmatige of systematische vervolging van homoseksuelen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij wegens zijn homoseksualiteit gegronde vrees heeft voor vervolging dan wel bij terugkeer een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Volgens verweerder heeft eiser geen duidelijke voorbeelden kunnen noemen van daadwerkelijke vervolging op structurele schaal in Marokko jegens homoseksuelen. Uit algemene bronnen blijkt volgens verweerder weliswaar dat homoseksuele handelingen worden gecriminaliseerd, maar ook dat de autoriteiten deze bepalingen zelden ten uitvoer brengen. Verweerder heeft hiertoe gewezen op een op de website 76crimes.com vermeld bericht dat verwijst naar een bericht in de krant Al-Akhbar van 10 mei 2013 waaruit blijkt dat twee mannen zijn veroordeeld voor homoseksualiteit, maar nadat de ene man aangifte had gedaan tegen de andere man en de echtgenotes van de mannen op een maximumstraf hadden aangedrongen. Ook heeft verweerder gewezen op een bericht op de website Gay Maroc van 2013 over twee mannen die zijn aangehouden tijdens een controle van de politie waarbij de mannen volgens verweerder niet hun best deden om hun homoseksualiteit te maskeren. Uit deze twee voorbeelden leidt verweerder af dat slechts bij ‘zeer evidente gevallen waar ook nog andere zaken spelen’, wordt overgegaan tot aanhouding en vervolging van homoseksuelen. Over de door eiser overgelegde minuten van twee Marokkaanse vreemdelingen heeft verweerder zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat de situaties niet vergelijkbaar zijn. Verweerder heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten bekend zijn met eisers medewerking aan de film en door eiser niet aannemelijk is gemaakt dat de autoriteiten hiervan op de hoogte zullen geraken. Hiervoor acht verweerder van belang dat eiser nimmer problemen met de autoriteiten heeft ondervonden en dus niet in het bijzondere negatieve daglicht staat.
17. In het door eiser genoemde arrest van 7 november 2013 heeft het Hof antwoord gegeven op de prejudiciële vragen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 18 april 2012. Op 18 december 2013 heeft de ABRvS naar aanleiding van de antwoorden van het Hof uitspraken gedaan (ECLI:NL:RVS:2013:2422, 2423 en 2424). In deze uitspraken is neergelegd op welke wijze verweerder moet onderzoeken en beoordelen of van gegronde vrees voor vervolging vanwege seksuele gerichtheid sprake is. Gelet op artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet verweerder onderzoek doen naar de algemene situatie voor homoseksuelen in het land van herkomst en de door de vreemdeling tijdens de gehoren afgelegde verklaringen. Naar aanleiding van deze uitspraken heeft verweerder op 18 februari 2014 Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2014/3 opgesteld en vervolgens WBV 2014/22 waarin voormelde onderzoeksplicht ten aanzien van de beoordeling van asielverzoeken van LHBT’s verder is uitgewerkt. Het gewijzigde beleid is neergelegd in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc).
18. De rechtbank stelt vast dat deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, in de uitspraak van 1 juli 2014 heeft geoordeeld dat verweerder met de aanvullende motivering van het bestreden besluit van 18 juli 2013, namelijk dat algemene bronnen bevestigen dat homoseksuelen handelingen in Marokko weliswaar worden gecriminaliseerd maar dat de autoriteiten zelden deze bepalingen ten uitvoer brengen, waarbij door verweerder is gewezen naar het bericht in de krant Al-Akhbar en het bericht op de website van Gay Maroc, onvoldoende invulling heeft gegeven aan de op hem rustende onderzoeksplicht zoals volgt uit de uitspraak van de ABRvS van 18 december 2013. Daartoe heeft de rechtbank toen overwogen dat eiser diverse algemene bronnen heeft aangehaald, waaronder de informatie van het Landelijk Bureau van Vluchtelingenwerk Nederland van 6 mei 2014, en uit de door eiser overgelegde minuten volgt dat de vergunningverlening aan de betrokken Marokkaanse homoseksuele vreemdelingen mede is gebaseerd op de sterk afgenomen tolerantie ten aanzien van homoseksuelen onder invloed van het fundamentalisme in Marokko. Die afgenomen tolerantie komt volgens de rechtbank ook naar voren in de door eiser overgelegde informatie. Verweerder had ook bij zijn beoordeling moeten betrekken dat eiser heeft meegewerkt aan de film ‘ [film] ’ om homoseksualiteit internationaal maar ook in Marokko onder de aandacht te brengen, aldus de rechtbank in de uitspraak van 1 juli 2014. Verweerder diende op grond van de uitspraak van 1 juli 2014 een nieuw besluit op de aanvraag van eiser te nemen met inachtneming van de uitspraak.
19. De rechtbank stelt thans voorts – met eiser – vast dat verweerder in het nu bestreden besluit wat betreft de situatie voor homoseksuelen in Marokko geen wezenlijk andere motivering aan zijn standpunt ten grondslag heeft gelegd dan aan het besluit van 18 juli 2013 en aldus geen blijk heeft gegeven de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 1 juli 2014 in acht te nemen. Dit betekent dat verweerder nog steeds niet heeft voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb.
20. De rechtbank zal vervolgens onderzoeken of in dit geval, gezien de omstandigheid dat in het verweerschrift en tijdens de zitting een aanvullende motivering is gegeven voor het thans bestreden besluit, de rechtsgevolgen met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb in stand kunnen worden gelaten.
21. Verweerder heeft in zijn verweerschrift gesteld te hebben getoetst aan het in C2/3.2 van de Vc neergelegde beleid. Volgens verweerder heeft eiser op grond van zijn relaas niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer ernstig geweld heeft te vrezen. Verweerder heeft verder gewezen op informatie van de International Lesbian, Gay, Bisexual, Trans and Intersex Association waaruit blijkt dat homoseksualiteit in Marokko enkel wordt getolereerd onder voorwaarde dat ‘practitioners don’t flaunt their difference’. Uit het rapport van het US Department of State van 24 mei 2012 blijkt volgens verweerder dat seksuele gerichtheid slechts sporadisch aanleiding vormt voor ‘societal violence, harassment, blackmail, or other actions, generally at a local level’. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser zijn leven niet op een betekenisvolle wijze heeft kunnen invullen in Marokko. Uit de verklaringen van eiser volgt dat hij zijn gehele leven in Marokko heeft kunnen wonen, relaties heeft kunnen onderhouden met andere mannen en heeft kunnen werken. Dat eiser zijn seksuele gerichtheid in Marokko niet op eenzelfde wijze kan uiten als in Nederland vormt op zichzelf onvoldoende aanleiding om een verblijfsvergunning te verlenen. Ook uit de bovengenoemde rapporten blijkt volgens verweerder niet dat in het algemeen sprake is van dusdanige ernstige discriminatie dat vergunningverlening is aangewezen. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat geen sprake is van strafbepalingen die daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd. Uit het rapport van het US Department of State van 24 mei 2012 blijkt volgens verweerder dat ‘sexually immoral or unnatural sexual acts with someone of the same sex’ in Marokko strafbaar is gesteld, maar ook dat ‘these provisions were infrequently enforced’. Uit een rapport van de Federal Office for Migration/Switzerland van 15 december 2011 blijkt verder dat in Marokko een ‘small gay movement’ bestaat. Volgens verweerder is niet gebleken dat de situatie voor homoseksuelen sinds eisers vertrek uit Marokko is verslechterd. In dit verband heeft verweerder zich beroepen op het rapport van het US Department of State van 27 februari 2014 waarin het volgende is neergelegd:
‘The penal code criminalizes consensual same-sex sexual activity with sentences of up to three years in prison. Individuals engaged in same-sex sexual activity were prosecuted on at least two occasions during the year. Questions of sexuality, sexual orientation, and gender identity were addressed in the media and in public with more openness than in previous years. Sexual orientation or gender identity constituted a basis for societal discrimination, physical violence, or harassment based on sexual orientation or gender identity. (…) There is a stigma against LGBT persons, but there were no reports of discrimination based on sexual orientation or gender identity in employment, housing, statelessness, access to education, or health care’.
Verweerder heeft onder verwijzing naar twee artikelen op de website van Frommer’s (http://www.frommers.com/destinations/morocco/642777) en The Atlantic (http://www.theatlantic.com/entertainment/archive/2013/09/theres-a-place-for-gays-in-islam/279400/) gesteld dat de openheid ten aanzien van homoseksualiteit in de Marokkaanse samenleving toeneemt.
Mede omdat geen sprake is van actieve toepassing van de betreffende strafbepaling, kan het beroep van eiser op de minuten niet slagen, aldus verweerder. Verweerder heeft zich in aanvulling op het bestreden besluit ten slotte op het standpunt gesteld dat de enkele stelling van eiser dat via internet zijn betrokkenheid bij het maken van de film ‘ [film] ’ eenvoudig is te vinden, niet tot een andere conclusie leidt. Volgens verweerder is het aan eiser om aannemelijk te maken dat de autoriteiten daadwerkelijk op de hoogte zijn van deze activiteit en hij daardoor te vrezen heeft.
22. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de aanvullende motivering in het verweerschrift het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit nog steeds niet heeft hersteld. Daartoe wordt overwogen dat vast staat dat homoseksualiteit, althans het verrichten van homoseksuele handelingen, in Marokko inderdaad strafbaar is en een strafbedreiging van (maximaal) 3 jaar kent, terwijl verweerder voorts met eiser constateert, op basis van door beide partijen aangehaalde openbare bronnen, dat daarvoor daadwerkelijk gevangenisstraffen worden opgelegd. Het lag gelet hierop op de weg van verweerder om te onderzoeken hoe groot de kans is om als homoseksueel onderwerp te worden van politie- en strafvorderlijk onderzoek en te onderzoeken welke gevolgen een dergelijk onderzoek heeft voor de desbetreffende vreemdeling. Door zich te baseren op (berichtgeving in media over) het aantal rechtszaken en veroordelingen wegens of in verband met homoseksualiteit en daarbij te stellen dat geen sprake is van een ‘actief’ dan wel van ‘structureel en op grote schaal’ hanteren van de betreffende strafbepaling, maakt verweerder dit niet inzichtelijk.
De rechtbank acht voorts in dit verband niet van belang verweerders betoog dat uit twee van de door hem geciteerde bronnen (Frommer’s reiswebsite met informatie voor reizigers naar Marokko, een interview met een Marokkaanse filmmaker in The Atlantic) blijkt dat de openheid ten aanzien van homoseksualiteit in de Marokkaanse samenleving toeneemt, nog daargelaten dat de rechtbank vraagtekens plaatst bij de gezaghebbendheid van de bronnen waarop verweerder zich baseert.
Hetgeen verweerder voorts heeft onderzocht en geconcludeerd geeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende antwoord op de vraag of en, zo ja, onder welke omstandigheden de autoriteiten het verrichten van strafbaar gestelde homoseksuele handelingen waarvan zij kennis hebben, onbestraft laten. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de ABRvS van 24 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:4062).
22. Door te verwijzen naar het voormelde nieuwsbericht (zie r.o. 16) over de arrestatie van twee homoseksuele mannen, op de site 76crimes.com, waaruit volgens verweerder blijkt dat “(…) de betrokkene [sic] deden helemaal hun best niet hun homoseksualiteit te maskeren” en door te verwijzen naar de informatie van de International Lesbian, Gay, Bisexual, Trans and Intersex Association waaruit blijkt dat homoseksualiteit in Marokko enkel wordt getolereerd onder voorwaarde dat ‘practitioners don’t flaunt their difference’ (r.o. 21) en ook in de onderhavige zaak – in weerwil van de uitspraak van deze rechtbank van 1 juli 2014 – nog te verwijzen naar een bericht op de website van Gay Maroc (r.o. 16), waaruit zou blijken dat alleen in ‘zeer evidente gevallen waar ook nog andere zaken spelen’, wordt overgegaan tot aanhouding en vervolging van homoseksuelen – heeft verweerder ten slotte, in strijd met het in paragraaf C2/3.2 opgenomen beleid, zij het impliciet, aangenomen dat het voor homoseksuelen in Marokko mogelijk is zich aan vervolging te onttrekken door zich bij het uiting geven aan zijn seksuele gerichtheid terughoudend op te stellen.
24. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder het geconstateerde motiveringsgebrek in het bestreden besluit niet heeft hersteld. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank ziet gelet op de aard van het gebrek evenmin aanleiding om toepassing te geven aan de bestuurlijke lus en het is niet mogelijk om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder dient derhalve opnieuw te besluiten op de asielaanvraag van eiser.
25. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 992,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw beslist op de aanvraag met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 992,- en bepaalt dat verweerder deze kosten aan eiser dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2016.
De griffier is verhinderd de uitspraakmede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.