De kantonrechter is van oordeel, dat voldoende is gebleken dat de arbeidsverhouding tussen partijen ernstig en duurzaam is verstoord, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Uit de feiten (rechtsoverweging 2.5) blijkt dat sinds de afwijzing door het UWV van het ontslagverzoek op de grond van een verstoorde arbeidsverhouding in 2013 op initiatief van de werkgever pogingen zijn gedaan de arbeidsverhouding te verbeteren. De daartoe afgesproken gesprekken verliepen, zo heeft de werknemer erkend, niet in een goede sfeer en al vrij snel daarna is de werknemer in september 2013 weer arbeidsongeschikt geworden, waardoor de samenwerking tussen partijen op een laag pitje kwam te staan.
Voor het uitoefenen van de functie is goed overleg met de kerkmeester c.q. diens vervanger en met de predikanten noodzakelijk.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat tussen maart en augustus 2015 veelvuldig is gecorrespondeerd per e-mail tussen mevrouw [H] namens de werkgever en de werknemer over de taken van de werknemer die tijdens de arbeidsongeschiktheid door de werknemer wel uitgevoerd konden worden, zoals het regelen van invallers/organisten tijdens de kerkdiensten en ook uit die emailcorrespondentie blijkt dat de onderlinge verhoudingen stroef verliepen.
Verder heeft de werkgever gesteld dat de beide predikanten, mevrouw [H] (de voorzitter van de kerkenraad en thans tevens direct leidinggevende van de werknemer bij ontstentenis van een kerkmeester) en de kerkmeester, die in 2013 de leidinggevende van de werknemer was, niet meer met de werknemer willen/wilden samenwerken. De stelling van de werknemer dat slechts één predikant iets tegen hem heeft en dan ook nog alleen op gevoelsmatige gronden, is daarmee afdoende weersproken.
Daar komt nog bij dat de werkgever een kleine organisatie is, zodat de werknemer en degenen binnen de organisatie van de werkgever met wie hij moet samenwerken, elkaar niet of nauwelijks kunnen ontlopen. Dat de contacten tussen de werknemer en de overige betrokkenen binnen de organisatie van de werkgever op grond van de parttime aanstelling van de werknemer beperkt zijn, doet daaraan niet af.
Uit de feiten blijkt verder dat gedurende het dienstverband inmiddels drie mediationtrajecten
hebben plaatsgevonden in verband met de tussen partijen gerezen verschillen van inzicht,
terwijl niet is gebleken dat deze trajecten hebben geleid tot enige verbetering in de
onderlinge verhoudingen. Integendeel, bij het laatste traject is door de mediator
geconcludeerd dat de problematiek op dat moment, dus in juli 2015, niet te overbruggen was.
Ook daaruit blijkt naar het oordeel van de kantonrechter van een ernstig en langdurig
verstoorde arbeidsverhouding, die bovendien in juli 2015 onoplosbaar werd geoordeeld. Nu
de onderlinge verhoudingen al jaren verstoord zijn, acht de kantonrechter ook niet
aannemelijk dat de verstoorde arbeidsverhouding nog herstelbaar is.
Niet gebleken is dat de verstoring van de arbeidsrelatie in overwegende mate aan de
werkgever te wijten is.