ECLI:NL:RBDHA:2016:3230

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2016
Publicatiedatum
29 maart 2016
Zaaknummer
09/827314-15, t.t.g. 09/199975-15, tul 09/191767-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafzaak met mishandeling en vrijspraak zware mishandeling

Op 21 maart 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 1998, die werd beschuldigd van mishandeling. De zaak betrof twee incidenten, waarbij de verdachte op 14 oktober 2015 en 15 september 2015 in Delft twee slachtoffers zou hebben mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk mishandelend heeft gehandeld, maar sprak hem vrij van de zware mishandeling, omdat het letsel van het slachtoffer niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat het letsel mogelijk ook door een val was veroorzaakt en niet alleen door de klappen van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie van zes weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de maatregel van Gedragsbeïnvloedende Maatregel (GBM) opgelegd, die bestaat uit individuele cognitieve gedragstherapie en praktische hulpverlening. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn achtergrond en eerdere veroordelingen, baat zou hebben bij deze hulpverlening. De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 2], tot schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.010,-. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, gezien de intensieve verplichtingen die aan de verdachte werden opgelegd in deze zaak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers 09/827314-15, t.t.g. 09/199975-15, tul 09/191767-14
Datum uitspraak: 21 maart 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de door de kinderrechter naar de meervoudige strafkamer verwezen zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren [geboortedatum] 1998,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 7 maart 2016, nadat de kinderrechter op 17 februari 2016 de zaken met parketnummers 09/827314-15 en 09/199975-15 naar de meervoudige kamer heeft verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van der Harg en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. M.B. Brouwer, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
inzake 09/827314-15:
hij op of omstreeks 14 oktober 2015 te Delft ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1] (meermalen) (met kracht)
in/tegen het gezicht heeft geslagen/gestompt (waardoor die [slachtoffer 1] ten val is
gekomen en/of buiten bewustzijn is geraakt), terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 oktober 2015 te Delft opzettelijke mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer 1] ) (meermalen) (met kracht) in/tegen het
gezicht heeft geslagen/gestompt (waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen
en/of buiten bewustzijn is geraakt), waardoor deze letsel heeft bekomen en/of
pijn heeft ondervonden;
inzake 09/199975-15, t.t.g.:
hij op of omstreeks 15 september 2015 te Delft
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen althans éénmaal te slaan en/of te
stompen in/tegen het gezicht, althans het hoofd van die [slachtoffer 2] .

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte de feiten, tenlastegelegd in parketnummer 09/827314-15 primair en parketnummer 09/199975-15, heeft begaan, met dien verstande dat verdachte ten aanzien van het in parketnummer 09/199975-15 tenlastegelegde medeplegen dient te worden vrijgesproken.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de inzake parketnummer 09/827314-15 primair tenlastegelegde zware mishandeling. De verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer heeft geslagen maar het letsel van aangever is niet als zwaar lichamelijk letsel aan te merken, terwijl er evenmin een causaal verband bestaat tussen het slaan door de verdachte en het zwaar lichamelijk letsel zo van dat laatste sprake zou zijn. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot het bij parketnummer 09/199975-15 (t.t.g.) tenlastegelegde feit heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het signalement van de verdachte komt niet overeen met het signalement dat door de getuige [getuige] is gegeven. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij thuis was, hetgeen de moeder van de verdachte heeft bevestigd, en heeft de broer van de verdachte verklaard dat de verdachte niet aanwezig was bij het feit. Voorts moet het proces-verbaal van bevindingen omtrent de herkenning door getuige [getuige] van het bewijs worden uitgesloten omdat de [school] in Delft in strijd met het recht van eerbieding van de privacy informatie over onder andere de verdachte aan de politie heeft gegeven. Deze informatie is aldus onrechtmatig verkregen en de het op basis daarvan verkregen herkenning mag niet voor het bewijs worden gebruikt. Tenslotte zijn er meer jongens die [verdachte] heten en leidt de verklaring van getuige [getuige] dat een meisje zei “ [verdachte] , kom” niet reeds daarom tot de conclusie dat de verdachte bij het feit aanwezig was.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Ten aanzien van parketnummer 09/827314-15 [1]
- primair:
De verdachte heeft bekend dat hij de aangever meermalen heeft geslagen, zoals hieronder zal worden vastgesteld. De rechtbank overweegt dat het dossier geen letselbeschrijving bevat zodat niet kan worden vastgesteld dat het letsel als zodanig als zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet kan worden aangemerkt. Uit de bewijsmiddelen is voorts niet af te leiden wat de oorzaak is geweest van het bij aangever geconstateerde letsel, nu ook vast staat dat de aangever is gevallen. Het is dan ook niet duidelijk of het letsel van de aangever het gevolg is van de val of van de klappen van de verdachte. Aldus is er naar het oordeel van de rechtbank, in afwijking van het standpunt van de officier van justitie, onvoldoende bewijs dat de verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft teweeggebracht en zal de rechtbank de verdachte van het onder primair tenlastegelegde feit vrijspreken.
- subsidiair:
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de aangifte; [2]
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 7 maart 2016. [3]
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van parketnummer 09/199975-15 [4]
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Op 15 september 2015 deed [slachtoffer 2] aangifte van mishandeling. Uit de aangifte komt het volgende naar voren. Een groep jongens maakte die middag achter de schutting van de tuin van aangever lawaai. Deze verzocht hen rustiger te doen. Tegen een jongen die zich bij de groep jongens had gevoegd en die de aangever aankeek, zei aangever “je moet niet naar mij staren met je Harry Potter bril”. De aangever zag kort daarop dat de groep naar de voorkant van zijn huis liep. Aan de overkant van zijn huis bevindt zich een school. De aangever belde de conciërge van deze school en vroeg hem te komen omdat hij problemen verwachtte. Toen de aangever zijn voordeur opende nadat er tegen zijn deur was geschopt en op zijn raam was gebonsd, zag hij een voor hem onbekende jongen staan, die zei “jij hebt mijn broertje Harry Potter genoemd”. De aangever stond op de drempel van zijn voordeur. Hij zag dat achter de jongen een groep van circa 15 jongeren stond. Hij voelde een harde klap tegen zijn kin en daarna een klap tegen zijn oor. De aangever constateerde dat hij een snee bij zijn kin en een snee bij zijn oor heeft opgelopen. Hij omschreef de jongen die hem sloeg als volgt: donker getint, bol gezicht, kort zwart haar. [5] De snee bij zijn kin is in het ziekenhuis gehecht. [6]
[naam] , broer van de verdachte, heeft verklaard dat hij op 15 september 2015 met anderen was, die met een meneer praatten en dat deze meneer toen tegen hem zei dat hij een Harry Potter bril had. Hij heeft ook verklaard dat de man daarna geslagen is door een bruine jongen. [7]
De getuige [getuige] heeft verklaard dat hij op 15 september 2015 met de conciërge naar de leerlingen is gelopen die bij de woning van een buurtbewoner stonden. De conciërge stuurde de leerlingen naar school maar twee jongens bleven bij de deur van de woning staan. Een meisje zei tegen de jongen die voor de man in de deuropening stond: “ [verdachte] , kom!”. Hij zag dat de jongen met zijn vuist uithaalde en de man in de deuropening hard op zijn gezicht sloeg en hoorde dat de jongen tegen de tweede jongen, die een bril droeg, zei: “ [naam] , hou hem vast”. Hij zag dat de twee jongens daarop de man in de deuropening te lijf gingen.
Hij omschreef de jongen die [verdachte] werd genoemd als volgt: donker getint, licht bol gezicht, kort zwart haar. De jongen die [naam] genoemd werd, omschreef hij als volgt: donker getint, kort haar, bril met zwart montuur. [8]
Uit een relaas van bevindingen blijkt dat de getuige de verdachte dacht te herkennen uit de tijd dat hij werkzaam was op de [school] en dat hij, nadat hij een daarna van die school verkregen foto van de verdachte bekeek, zei: Ja, dat is hem, ik weet het 100 % zeker.” [9]
Onrechtmatig verkregen bewijs?
De rechtbank stelt voorop dat van onrechtmatige verkregen bewijs sprake kan zijn indien bij het voorbereidend onderzoek naar de verdachte vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld. In het onderhavige geval staat vast dat leerlingengegevens van de verdachte waaronder zijn foto door de school vrijwillig aan de politie zijn verstrekt, zodat reeds daarom van een vormverzuim geen sprake is. De omstandigheid dat de school mogelijk in strijd heeft gehandeld met de privacywetgeving brengt niet met zich mee dat de politie onjuist heeft gehandeld. Het verweer van de raadsman dat het proces-verbaal houdende de herkenning van de getuige van de verdachte van het bewijs moet worden uitgesloten, faalt dan ook.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het feit heeft begaan.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat
inzake 09/827314-15:
subsidiair
hij omstreeks 14 oktober 2015 te Delft opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1] ) meermalen in het gezicht heeft geslagen/gestompt waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
inzake 09/199975-15, t.t.g.:
hij op 15 september 2015 te Delft [slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen te slaan tegen het gezicht, althans het hoofd van die [slachtoffer 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van de hem in parketnummer 09/827314-15 primair en parketnummer 09/199975-15 tenlastegelegde feiten
wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 6 weken, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met bijzondere voorwaarden zoals deze door de Raad voor de Kinderbescherming zijn geadviseerd en dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (hierna: GBM), bestaande uit individuele cognitieve gedragstherapie en praktische hulpverlening geboden door Koninklijke Kentalis, en toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering.
De officier van justitie heeft gevorderd te bepalen dat de bijzondere voorwaarden en het programma van de GBM dadelijk uitvoerbaar zijn.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een GBM passend is voor de verdachte en zich verder niet uitgelaten over een op te leggen straf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf en maatregel rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich binnen korte tijd schuldig gemaakt aan twee mishandelingen. Hij heeft met het plegen van deze feiten inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hen pijn en letsel toegebracht. Slachtoffers van dergelijke feiten ondervinden daarvan over het algemeen nog langere tijd nadelige psychische gevolgen. Het handelen van de verdachte veroorzaakt verder gevoelens van onveiligheid, zowel bij de slachtoffers als in de maatschappij in het algemeen.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft kennis genomen van diverse voorlichtingsrapporten van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) betreffende de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het meest recente rapport van 12 februari 2016 met als bijlage het onderzoeksverslag van 7 januari 2016 van het psychodiagnostisch onderzoek van de verdachte, gericht op de vraag of een GBM geïndiceerd is, opgesteld door drs. [naam] , kinder- en jeugdpsycholoog, en drs. [naam] , beiden als gedragsdeskundigen verbonden aan de Raad.
Uit genoemd GBM-onderzoek komt onder meer het volgende naar voren.
[verdachte] heeft een taalontwikkelingsstoornis en een benedengemiddeld non-verbaal IQ. Hij komt in de problemen doordat hij zich niet kan uiten en situaties niet voldoende begrijpt. Hij heeft een beperkt probleemoplossend vermogen en hij reageert bij problemen niet of impulsief met (fysieke) agressie. Hij vindt het moeilijk om met regels om te gaan en deze na te leven, als die niet zijn eigen belang dienen of in de weg staan aan zijn impulsen.
Een GBM wordt geïndiceerd geacht. In dat kader kunnen meer middelen ingezet worden om detentie en afglijden te voorkomen en ligt de nadruk op de hulpverlening. Gebleken is dat [verdachte] het meeste baat heeft bij externe sturing en begeleiding, heldere regels die door anderen bepaald worden en een (strafrechtelijke) stok achter de deur. Door zijn beperkte intelligentie en zijn taalspraakontwikkelingsstoornis, is hij ondanks zijn leeftijd nog niet in staat geheel zelfstandig te functioneren. Positief is dat hij open staat voor hulp en daarbij gesteund en gestimuleerd wordt door zijn moeder.
Belangrijk is dat de hulp langdurig maar ook laagdrempelig, intensief en overzichtelijk, outreachend maar niet te talig is en aansluit bij het leervermogen en de leerstijl van [verdachte] . De huidige hulpverlening door Kentalis en de jeugdreclassering sluiten geheel aan bij deze behoefte en moeten worden voortgezet. Ter voorkoming van recidive wordt geadviseerd deze hulp ook te richten op controle van boosheid en op moreel redeneren. De hulp dient langdurig te worden voortgezet tot [verdachte] zich de vaardigheden heeft eigen gemaakt en deze heeft geïnternaliseerd. De onderzoekers formuleren meerdere behandeldoelen. Omdat van [verdachte] niet teveel tegelijk verlangd moet worden en op zijn niveau moet worden aangesloten, wordt het aantal modules onder de GBM beperkt tot de hulp die op dit moment geboden wordt en wordt als inhoud geadviseerd: individuele cognitieve gedragstherapie en praktische hulpverlening geboden door Koninklijke Kentalis, met toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering.
Als termijn voor de GBM wordt een periode van een half jaar passend geacht, waarna het minder stringente toezicht en de begeleiding door de jeugdreclassering kan plaatsvinden. geadviseerd wordt de GBM dadelijk ten uitvoer te leggen.
In het rapport van 12 februari 2016 adviseert de Raad om [verdachte] een GBM op te leggen voor de duur van een half jaar, met de door de gedragsdeskundigen geadviseerde inhoud, en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarden
dat de verdachte wordt verplicht zich onder behandeling van Kentalis te stellen voor zolang als deze instantie dit nodig acht, en dat hij in overeenstemming met de jeugdreclassering onderwijs of dagbesteding volgt, met opdracht aan de jeugdreclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en [verdachte] ten behoeve daarvan te begeleiden, en te bepalen dat de maatregel en de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Het recidive risico wordt op midden geschat en de zorgen over [verdachte] waren groot.
Ter zitting is namens de Raad aangevuld dat de keuze voor een GBM ook is ingegeven door het feit dat in dat kader directer gereageerd kan worden, hetgeen de verdachte nodig heeft, terwijl na verloop van de periode dat de GBM van kracht is, de jeugdreclassering als stok achter de deur kan fungeren in het kader van de proeftijd bij de voorwaardelijke jeugddetentie. Deze structuur heeft voor de verdachte de meeste kans van slagen.
Namens de jeugdreclassering is ter terechtzitting ingestemd met het gegeven advies.
De rechtbank onderschrijft de conclusies van de deskundigen en zal het gegeven advies opvolgen. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de begane misdrijven en de voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf, in combinatie met de intensiviteit van de benodigde behandeling van de verdachte, aanleiding geven tot de oplegging van een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie en oplegging van een GBM, welke maatregel de rechtbank in het belang acht van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank zal de duur en de inhoud van de GBM conform het gegeven advies bepalen op zes maanden. Aan deze maatregel zal de rechtbank een vervangende jeugddetentie verbinden voor de duur van drie maanden. Om te verzekeren dat de verdachte ook na afloop van de gedragsbeïnvloedende maatregel nog enige tijd onder begeleiding van de jeugdreclassering zal blijven, zal de rechtbank voorts een deel voorwaardelijke jeugddetentie opleggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde van de meldplicht.
De rechtbank zal bevelen dat het programma van de GBM en de bijzondere voorwaarden bij de voorwaardelijke jeugddetentie dadelijk uitvoerbaar zijn, nu er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee moet worden gehouden, gelet op het recidiverisico en de omstandigheid dat de verdachte binnen korte tijd tweemaal een mishandeling heeft gepleegd, dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van de verdachte is.

7.De vordering van de benadeelde partij.

Ten aanzien van parketnummer 09/199975-15 (t.t.g.):
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.423,44. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade, bestaande uit de posten € 375,- en € 385,- voor het eigen risico van de zorgverzekering over respectievelijk de jaren 2015 en 2016 en uit € 163,44 voor 3 dagen verlof, en uit immateriële schade van een bedrag groot € 500,-.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 625,-, bestaande uit het eigen risico zorgverzekering over het jaar 2015 ad € 375.- en een bedrag van € 250,- voor immateriële schade, en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Voorts vordert de officier van justitie dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 625,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman bepleit de vordering te matigen conform de eis van de officier van justitie.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de gevorderde vergoeding voor geleden materiële schade vanwege het verbruik van het eigen risico van de zorgverzekering over de jaren 2015 en 2016 voldoende onderbouwd en derhalve toewijsbaar. Daarbij overweegt de rechtbank ten aanzien van het eigen risico over het jaar 2016 dat zij, anders dan de officier van justitie, van oordeel is dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de gevorderde kosten voor plastische chirurgie ten laste zijn gekomen van het eigen risico dat voor 2016 geldt en als zodanig schade opleveren voor de benadeelde partij.
De rechtbank acht voorts gelet op de door de benadeelde partij gestelde gevolgen en op bedragen die in de rechtspraak in soortgelijke zaken worden toegekend, een vergoeding van € 250,- voor geleden immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar. Nu de omvang van de immateriële schade per heden is vastgesteld zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de datum van dit vonnis.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de voor 3 dagen verlof gevorderde vergoeding niet-ontvankelijk verklaren. Uit de toelichting op de vordering volgt dat de benadeelde partij in dienstverband werkzaam is zodat niet duidelijk is waarom deze dagen niet als ziekteverlof hebben te gelden.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de vordering ten laste van de verdachte zal toewijzen tot een bedrag van € 1.010,-. Tevens zal de rechtbank daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen per datum van dit vonnis nu niet is gesteld of bleken per welke datum de materiele schade door de benadeelde partij is voldaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.010,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 21 maart 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] .

8.De vordering tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
Bij vordering d.d. 27 januari 2016 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van het bij vonnis d.d. 3 december 2014 onder parketnummer 09/191767-14 door de kantonrechter te 's-Gravenhage aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde strafdeel, te weten een werkstraf voor de duur van 20 uren.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft afwijzing van de vordering bepleit.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op zich voldoende termen aanwezig voor toewijzing van de vordering, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarden niet heeft nageleefd doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormelde vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten. Echter, gelet op de inhoud van dit vonnis voor het overige, en met name de intensieve en noodzakelijke verplichtingen die hierna aan de verdachte zullen worden opgelegd aangaande behandeling en begeleiding, zal de rechtbank, gelijk het standpunt van de officier van justitie en de raadsman, de vordering afwijzen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77w, 77wa, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding met parketnummer 09/827314-15 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding met parketnummer 09/827314-15 subsidiair en parketnummer 09/199975-15 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
mishandeling, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 6 weken
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
4 wekenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
2 jarenonder de
algemenevoorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het toezicht door Stichting Jeugdbescherming west te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzonderevoorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van Kentalis, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen, zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
en legt aan de verdachte op
de
maatregel betreffende het gedrag van de jeugdigevoor de duur van
6 maanden,
die bestaat uit:
- het volgen van individuele cognitieve gedragstherapie bij en praktische hulpverlening door Koninklijke Kentalis,
- het zich laten begeleiden door Stichting Jeugdbescherming west, afdeling jeugdreclassering;
beveelt, voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van
3 maanden;
beveelt dat het programma waaruit de maatregel bestaat, dadelijk uitvoerbaar is;
ten aanzien van parketnummer 09/199975-15 (t.t.g.):
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[slachtoffer 2], een bedrag van
€ 1.010,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 21 maart 2016 tot de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.010,-,vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 21 maart 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer 2] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
20 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de kantonrechter te 's-Gravenhage d.d. 3 december 2014, gewezen onder parketnummer
09/191767-14;
inzake
09/827314-15:
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Bruining, kinderrechter, voorzitter,
mr. H.M. Boone, kinderrechter,
en mr. S.M. Borkent, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A.W. Hoefnagels, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2015300711.
2.Pag. 4 en 5, aangifte door [slachtoffer 1] .
3.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 7 maart 2016.
4.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2015273001.
5.Pag. 4, 5, aangifte door [slachtoffer 2] .
6.Pag. 44, medische verklaring.
7.Pag. 36, 37, verklaring van [naam] als verdachte.
8.Pag. 20, 21, verklaring van getuige [getuige] .
9.Pag. 32, relaas verbalisant.