ECLI:NL:RBDHA:2016:3103

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2016
Publicatiedatum
23 maart 2016
Zaaknummer
AWB 16/961 en AWB 16/962
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Albanese eiser op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2016 uitspraak gedaan in het beroep van een Albanese eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had op 13 oktober 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, die op 17 januari 2016 werd afgewezen. De staatssecretaris stelde dat Albanië een veilig land van herkomst is, en dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in zijn specifieke situatie bescherming nodig had. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat hij bedreigd werd door een persoon die betrokken was bij de moord op zijn neef, niet overtuigend geacht. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat Albanië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, en dat de eiser onvoldoende had gedaan om bescherming van de autoriteiten te zoeken. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/961 (beroep)
AWB 16/962 (voorlopige voorziening)
V-nr: [v-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 15 februari 2016 in de zaak tussen
[naam eiser],
geboren op [geboortedag] 1992, van Albanese nationaliteit, eiser/verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde mr. G.J. Dijkman),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde mr. B.M. Kristel).

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2016 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 13 oktober 2015 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, in samenhang met artikel 3.6a va het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000, dan wel voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000, in samenhang met artikel 6.1e van het Vb 2000. Verweerder heeft bepaald dat eiser Nederland binnen vier weken moet verlaten.
Op 18 januari 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2016. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1. Eiser heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser is afkomstig uit [plaatsnaam] , Albanië. Daar heeft hij het volgende meegemaakt. Op 22 maart 2013 is de neef van eiser gedood door twee mannen. Eiser was hiervan getuige. Een van de daders, [persoon 1] , is hiervoor gearresteerd en veroordeeld. De andere dader, [persoon 2] , echter niet. Eiser is meerdere keren door [persoon 2] met de dood bedreigd. [persoon 2] heeft hem opgedragen geen contact op te nemen met de autoriteiten over diens betrokkenheid bij de dood van de neef van eiser. Ook is eiser opgedragen om Albanië te verlaten, anders zou hij worden gedood.
2. De rechtbank stelt voorop dat de toetsing van de rechtbank, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 83a van de Vw 2000, een volledig en ex nunc onderzoek omvat naar zowel de feitelijke als juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.
3. Verweerder heeft de asielaanvragen als ongegrond afgewezen omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gebaseerd op feiten en omstandigheden die grond voor verlening van een asielvergunning vormen, onder verwijzing naar artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Voorts heeft verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen omdat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van artikel 36 en 37 van de Procedurerichtlijn, onder verwijzing naar artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
4. Eiser stelt dat verweerder Albanië ten onrechte als veilig land van herkomst heeft aangemerkt. Eiser kan tegen de bedreigingen van [persoon 2] geen bescherming krijgen van de autoriteiten. Daarbij is van belang dat [persoon 2] heeft gedreigd dat zodra eiser contact opneemt met de autoriteiten, hij zal worden gedood. Voorts is van belang dat de oom van [persoon 2] over belangrijke connecties beschikt. Hierdoor is het onmogelijk om bescherming bij de autoriteiten te zoeken.
5. Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de herziene Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (Procedurerichtlijn), indien de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
6. Niet in geschil is dat eiser uit Albanië afkomstig is. Verweerder acht de verklaringen van eiser over de gebeurtenissen in Albanië geloofwaardig.
7. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond om de volgende redenen.
8. Verweerder heeft er in het bestreden besluit ingelaste voornemen terecht op gewezen dat Albanië partij is bij het Vluchtelingenverdrag, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende bestraffing. Daarnaast is van belang dat Albanië in juni 2014 de status van kandidaat-lidstaat van de Europese Unie heeft verkregen. Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit en het voornemen verwezen naar een aantal rapporten over de situatie in Albanië. Verwezen is naar het rapport van het European Asylum Support Office (EASO) “Asylum Applicants from the Western Balkans” van november 2013, het rapport van de Immigration and Refugee Board of Canada, Ottawa genaamd “Albania: Statistics on blood feuds; state protection and support services available tot those affected by blood feuds, including whether individuals have been prosecuted for blood-feud-related crimes (2010-2015), de resolutie van het Europees Parlement van 30 april 2015 over de in 2014 gemaakte voortgang in Albanië (2014/2951 RSP), het rapport van de Europese Commissie van november 2015 “Key findings of the 2015 report on Albania”, en het rapport van het US Department of State “Albania 2013 Human Rights Report”. Volgens verweerder volgt uit bovenstaande landeninformatie dat sprake is van een veilig land van herkomst voor eiser. De rechtbank stelt vast dat verweerder conform het vereiste van artikel 36, derde lid, van de herziene Procedurerichtlijn, bij de beoordeling van de vraag of Albanië kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst gebruik heeft gemaakt van een reeks van informatiebronnen, waaronder het in artikel 36, derde lid, van de herziene Procedurerichtlijn expliciet genoemde EASO. Gelet op de informatie in de zojuist genoemde rapporten heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank Albanië terecht aangemerkt als een veilig land van herkomst. Uit genoemde rapporten volgt dat Albanië zich bevindt in een transitiefase en er de afgelopen jaren erg hard is gewerkt aan hervormingen binnen de overheid op alle niveaus. Corruptie binnen het overheidsapparaat is nog niet verdwenen, maar wordt wel met allerlei maatregelen op alle niveaus krachtig bestreden. Ook volgt uit de rapporten dat er in een aanzienlijk aantal gevallen daadwerkelijk is opgetreden tegen bloedwraak en dat de overheid in staat is om daadwerkelijk een zeker niveau van bescherming te bieden tegen bloedwraak-gerelateerd geweld. Er zijn de afgelopen jaren allerlei maatregelen binnen politie en justitie genomen om bloedwraak-zaken serieuzer dan dit voorheen gebeurde, aan te pakken. Wel vermeldt een van de rapporten ook dat niet alle personen die te maken krijgen met bloedwraak, ook daadwerkelijk de bescherming inroepen van de autoriteiten, wat volgens het rapport deels verklaard kan worden vanuit de aard van het fenomeen: mensen zoeken soms niet de bescherming van de overheid op omdat zij weten dat de overheid niet het onderliggende, vaak al zeer oude, conflict tussen families kan en zal aanpakken en oplossen. Dit laatste laat onverlet dat bescherming tegen bloedwraak-gerelateerd geweld wel kan worden gevraagd en dat er ook strafrechtelijk hiertegen wordt opgetreden.
9. Uit artikel 36, eerste lid, van de herziene Procedurerichtlijn, volgt dat de vaststelling dat Albanië veilig land van herkomst is, in individuele gevallen open staat voor tegenbewijs. Deze bepaling vermeldt immers dat een veilig land van herkomst voor een bepaalde verzoeker alleen als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt wanneer hij de nationaliteit van dat land heeft (…) en wanneer hij geen substantiële redenen heeft opgegeven om het land in zijn specifieke omstandigheden niet als veilig land van herkomst te beschouwen ten aanzien van de vraag of hij voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet in aanmerking komt overeenkomstig Richtlijn 2001/95/EU. Het is dus aan eiser om met substantiële redenen aannemelijk te maken dat Albanië voor hem, gelet op de door hem aangevoerde specifieke omstandigheden, geen veilig land van herkomst is.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de individuele omstandigheden die eiser aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd, bezien in samenhang met hetgeen eiser verder naar voren heeft gebracht, terecht geen aanleiding gezien voor de conclusie dat Albanië voor eiser niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Eiser heeft geen enkele poging ondernomen om de bescherming van de (hogere) autoriteiten in te roepen tegen de bedreigingen van de zijde van [persoon 2] die volgden op de moord op eisers neef. Niet is gebleken dat de (hogere) autoriteiten geen bescherming aan eiser konden of wilden bieden. De rechtbank acht hierbij van groot belang dat de andere dader van de moord op de neef van eiser, [persoon 1] , is gearresteerd en veroordeeld. Niet valt in te zien waarom de autoriteiten dan niet zouden optreden tegen de andere moordenaar, [persoon 2] , die eiser na de moord bedreigde. De enkele, niet nader geconcretiseerde en onderbouwde stelling dat deze [persoon 2] beschikt over connecties binnen de overheid en dat de overheid daarom niet tegen hem zou willen optreden, acht de rechtbank ontoereikend om te kunnen oordelen dat eiser substantiële redenen heeft opgegeven om Albanië specifiek voor hem niet veilig te achten. De rechtbank betrekt bij dit oordeel de hierboven genoemde informatie uit de rapporten over Albanië. Uit deze rapporten volgt niet dat het inroepen van bescherming van de autoriteiten tegen derden (in bloedwraak-gerelateerde zaken) op voorhand zinloos is. Verweerder heeft eiser dan ook terecht tegengeworpen dat hij voor zijn komst naar Nederland onvoldoende inspanningen heeft verricht om de bescherming van de autoriteiten te verkrijgen.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser terecht als kennelijk ongegrond afgewezen.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
12. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 16/961,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 16/962,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C.E. Krikke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: JK
Coll.: RK
D: C
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.