Overwegingen
Ten aanzien van het beroep
1. Eiser heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser is afkomstig uit [plaatsnaam] , Albanië. Daar heeft hij het volgende meegemaakt. Op 22 maart 2013 is de neef van eiser gedood door twee mannen. Eiser was hiervan getuige. Een van de daders, [persoon 1] , is hiervoor gearresteerd en veroordeeld. De andere dader, [persoon 2] , echter niet. Eiser is meerdere keren door [persoon 2] met de dood bedreigd. [persoon 2] heeft hem opgedragen geen contact op te nemen met de autoriteiten over diens betrokkenheid bij de dood van de neef van eiser. Ook is eiser opgedragen om Albanië te verlaten, anders zou hij worden gedood.
2. De rechtbank stelt voorop dat de toetsing van de rechtbank, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 83a van de Vw 2000, een volledig en ex nunc onderzoek omvat naar zowel de feitelijke als juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming.
3. Verweerder heeft de asielaanvragen als ongegrond afgewezen omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gebaseerd op feiten en omstandigheden die grond voor verlening van een asielvergunning vormen, onder verwijzing naar artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Voorts heeft verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen omdat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van artikel 36 en 37 van de Procedurerichtlijn, onder verwijzing naar artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
4. Eiser stelt dat verweerder Albanië ten onrechte als veilig land van herkomst heeft aangemerkt. Eiser kan tegen de bedreigingen van [persoon 2] geen bescherming krijgen van de autoriteiten. Daarbij is van belang dat [persoon 2] heeft gedreigd dat zodra eiser contact opneemt met de autoriteiten, hij zal worden gedood. Voorts is van belang dat de oom van [persoon 2] over belangrijke connecties beschikt. Hierdoor is het onmogelijk om bescherming bij de autoriteiten te zoeken.
5. Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de herziene Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (Procedurerichtlijn), indien de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
6. Niet in geschil is dat eiser uit Albanië afkomstig is. Verweerder acht de verklaringen van eiser over de gebeurtenissen in Albanië geloofwaardig.
7. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond om de volgende redenen.
8. Verweerder heeft er in het bestreden besluit ingelaste voornemen terecht op gewezen dat Albanië partij is bij het Vluchtelingenverdrag, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende bestraffing. Daarnaast is van belang dat Albanië in juni 2014 de status van kandidaat-lidstaat van de Europese Unie heeft verkregen. Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit en het voornemen verwezen naar een aantal rapporten over de situatie in Albanië. Verwezen is naar het rapport van het European Asylum Support Office (EASO) “Asylum Applicants from the Western Balkans” van november 2013, het rapport van de Immigration and Refugee Board of Canada, Ottawa genaamd “Albania: Statistics on blood feuds; state protection and support services available tot those affected by blood feuds, including whether individuals have been prosecuted for blood-feud-related crimes (2010-2015), de resolutie van het Europees Parlement van 30 april 2015 over de in 2014 gemaakte voortgang in Albanië (2014/2951 RSP), het rapport van de Europese Commissie van november 2015 “Key findings of the 2015 report on Albania”, en het rapport van het US Department of State “Albania 2013 Human Rights Report”. Volgens verweerder volgt uit bovenstaande landeninformatie dat sprake is van een veilig land van herkomst voor eiser. De rechtbank stelt vast dat verweerder conform het vereiste van artikel 36, derde lid, van de herziene Procedurerichtlijn, bij de beoordeling van de vraag of Albanië kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst gebruik heeft gemaakt van een reeks van informatiebronnen, waaronder het in artikel 36, derde lid, van de herziene Procedurerichtlijn expliciet genoemde EASO. Gelet op de informatie in de zojuist genoemde rapporten heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank Albanië terecht aangemerkt als een veilig land van herkomst. Uit genoemde rapporten volgt dat Albanië zich bevindt in een transitiefase en er de afgelopen jaren erg hard is gewerkt aan hervormingen binnen de overheid op alle niveaus. Corruptie binnen het overheidsapparaat is nog niet verdwenen, maar wordt wel met allerlei maatregelen op alle niveaus krachtig bestreden. Ook volgt uit de rapporten dat er in een aanzienlijk aantal gevallen daadwerkelijk is opgetreden tegen bloedwraak en dat de overheid in staat is om daadwerkelijk een zeker niveau van bescherming te bieden tegen bloedwraak-gerelateerd geweld. Er zijn de afgelopen jaren allerlei maatregelen binnen politie en justitie genomen om bloedwraak-zaken serieuzer dan dit voorheen gebeurde, aan te pakken. Wel vermeldt een van de rapporten ook dat niet alle personen die te maken krijgen met bloedwraak, ook daadwerkelijk de bescherming inroepen van de autoriteiten, wat volgens het rapport deels verklaard kan worden vanuit de aard van het fenomeen: mensen zoeken soms niet de bescherming van de overheid op omdat zij weten dat de overheid niet het onderliggende, vaak al zeer oude, conflict tussen families kan en zal aanpakken en oplossen. Dit laatste laat onverlet dat bescherming tegen bloedwraak-gerelateerd geweld wel kan worden gevraagd en dat er ook strafrechtelijk hiertegen wordt opgetreden.
9. Uit artikel 36, eerste lid, van de herziene Procedurerichtlijn, volgt dat de vaststelling dat Albanië veilig land van herkomst is, in individuele gevallen open staat voor tegenbewijs. Deze bepaling vermeldt immers dat een veilig land van herkomst voor een bepaalde verzoeker alleen als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt wanneer hij de nationaliteit van dat land heeft (…) en wanneer hij geen substantiële redenen heeft opgegeven om het land in zijn specifieke omstandigheden niet als veilig land van herkomst te beschouwen ten aanzien van de vraag of hij voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet in aanmerking komt overeenkomstig Richtlijn 2001/95/EU. Het is dus aan eiser om met substantiële redenen aannemelijk te maken dat Albanië voor hem, gelet op de door hem aangevoerde specifieke omstandigheden, geen veilig land van herkomst is.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de individuele omstandigheden die eiser aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd, bezien in samenhang met hetgeen eiser verder naar voren heeft gebracht, terecht geen aanleiding gezien voor de conclusie dat Albanië voor eiser niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Eiser heeft geen enkele poging ondernomen om de bescherming van de (hogere) autoriteiten in te roepen tegen de bedreigingen van de zijde van [persoon 2] die volgden op de moord op eisers neef. Niet is gebleken dat de (hogere) autoriteiten geen bescherming aan eiser konden of wilden bieden. De rechtbank acht hierbij van groot belang dat de andere dader van de moord op de neef van eiser, [persoon 1] , is gearresteerd en veroordeeld. Niet valt in te zien waarom de autoriteiten dan niet zouden optreden tegen de andere moordenaar, [persoon 2] , die eiser na de moord bedreigde. De enkele, niet nader geconcretiseerde en onderbouwde stelling dat deze [persoon 2] beschikt over connecties binnen de overheid en dat de overheid daarom niet tegen hem zou willen optreden, acht de rechtbank ontoereikend om te kunnen oordelen dat eiser substantiële redenen heeft opgegeven om Albanië specifiek voor hem niet veilig te achten. De rechtbank betrekt bij dit oordeel de hierboven genoemde informatie uit de rapporten over Albanië. Uit deze rapporten volgt niet dat het inroepen van bescherming van de autoriteiten tegen derden (in bloedwraak-gerelateerde zaken) op voorhand zinloos is. Verweerder heeft eiser dan ook terecht tegengeworpen dat hij voor zijn komst naar Nederland onvoldoende inspanningen heeft verricht om de bescherming van de autoriteiten te verkrijgen.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser terecht als kennelijk ongegrond afgewezen.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
12. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.