ECLI:NL:RBDHA:2016:2967

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2016
Publicatiedatum
21 maart 2016
Zaaknummer
09/809416-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van zwangere vrouw door racefietser met gevolgen voor haar lichamelijke integriteit

Op 23 maart 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 november 2014 in Leiden een zwangere vrouw heeft mishandeld. De verdachte, een wielrenner, heeft het slachtoffer meermalen met gebalde vuist hard tegen het hoofd geslagen en haar in het koude water van de Vliet geduwd, waardoor zij letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 9 maart 2016 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, en de raadsman van de verdachte, mr. H.W. Lagraauw, aanwezig waren. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en de rechtbank heeft geoordeeld dat de mishandeling wettig en overtuigend bewezen is.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de subsidiair tenlastegelegde mishandeling. De rechtbank heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en het beroep op psychische overmacht verworpen, omdat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat was om weerstand te bieden aan de druk van de omstandigheden. De rechtbank heeft een taakstraf van 160 uren opgelegd, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een proeftijd van 2 jaren.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, gedeeltelijk toegewezen. De verdachte is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.054,64, vermeerderd met wettelijke rente, aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, zodat het slachtoffer dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/809416-14
Datum uitspraak: 23 maart 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 maart 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.J. de Graaf en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. H.W. Lagraauw, advocaat te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 07 november 2014 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer] in het (koude) water (van ongeveer 11 graden Celsius) heeft
gegooid en/of geduwd en/of getrokken, althans ervoor heeft gezorgd dat die [slachtoffer]
in dat water terecht is gekomen op een lokatie waar die [slachtoffer] niet kon staan en/of waar die [slachtoffer] niet zelfstandig op de oever/kade/kant kon klimmen, terwijl die [slachtoffer] sterk waterabsorberende kleding droeg, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 07 november 2014 te Leiden, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] in het (koude) water (van ongeveer 11 graden Celsius) te gooien en/of te duwen en/of te trekken, althans ervoor heeft gezorgd dat die [slachtoffer] in dat water terecht is gekomen;
2.
hij op of omstreeks 07 november 2014 te Leiden opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer] ),
- meermalen met gebalde vuist hard tegen het hoofd heeft geslagen en/of met kracht bij de armen heeft vastgepakt en/of (op die manier) door de struiken heeft getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Op 7 november 2014 is [slachtoffer] (hierna ook: het slachtoffer) op de Vlietweg te Leiden door een wielrenner geslagen, vastgepakt en door de struiken getrokken, waarna zij in het koude water van de Vliet terecht is gekomen. De wielrenner heeft vervolgens samen met een ander het slachtoffer uit het water getrokken. Daarna is de wielrenner weggegaan en ook na berichten in/op de (sociale) media en een uitzending in Opsporing Verzocht heeft hij zich niet gemeld bij de politie.
Op 26 januari 2015 is verdachte na uitgebreid politieonderzoek aangehouden. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte ten aanzien van feit 1 primair zal vrijspreken en wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van feit 1 primair
Overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het handelen van verdachte als een poging tot zware mishandeling kan worden gekwalificeerd. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, omdat verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsman van verdachte met betrekking tot het bewezenverklaarde geen vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank bezigt als bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 maart 2016;
  • het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , blz. 30-33;
  • een geschrift, te weten medische informatie betreffende [slachtoffer] , blz. 367-368;
  • het proces-verbaal van sporenonderzoek, blz. 386-390.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
1.
subsidiair
hij op 07 november 2014 te Leiden [slachtoffer] heeft mishandeld door ervoor te zorgen dat die [slachtoffer] in koud water van ongeveer 11 graden Celsius terecht is gekomen;
2.
hij op 07 november 2014 te Leiden opzettelijk een persoon, te weten [slachtoffer] ,
met gebalde vuist hard tegen het hoofd heeft geslagen en met kracht bij de armen heeft vastgepakt en door de struiken heeft getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van de feiten 1 subsidiair en 2:
mishandeling, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ontslag van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht bepleit. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte het gevoel had dat het slachtoffer hem met fiets en al met de auto van de weg wilde drukken en hem verderop bij het viaduct opwachtte. Vervolgens is verdachte hard met zijn hoofd tegen de auto aan geklapt waardoor de achterruit is verbrijzeld en hij letsel in zijn gezicht had. Het slachtoffer is daarop uitgestapt en is stevig vloekend op verdachte afgekomen. Verdachte was verdwaasd en in shock en wist niet of en wat er nog meer stond te gebeuren. Hij moest iets ondernemen en zich verdedigen tegen een acute van buiten komende kracht. Instinctief en als in een reflex heeft hij toen de mishandelingen gepleegd. Hem komt daarom een beroep op psychische overmacht toe, aldus de verdediging.
5.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er geen enkele grond is voor het aannemen van psychische overmacht.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op psychische overmacht slechts kan slagen wanneer sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Daarbij geldt dat de reactie op genoemde drang dient te voldoen aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Hoewel de rechtbank wil aannemen dat verdachte in de gegeven omstandigheden – ergernis over het rijgedrag van de bestuurster van een auto terwijl hij als fietser in een kwetsbare positie verkeerde, een botsing met die auto en een emotionele reactie van de bestuurster – stress heeft ervaren, is geenszins aannemelijk geworden dat sprake was van een zodanige extreme en acute vorm van een stress-situatie dat zijn wilsvrijheid was aangetast en dat van hem redelijkerwijs niet te vergen was dat hij weerstand zou bieden aan de druk van de omstandigheden. Bovendien kan het handelen van verdachte de toets van proportionaliteit en subsidiariteit niet doorstaan. Verdachte had naar het oordeel van de rechtbank op andere en minder vergaande wijze kunnen en moeten reageren, zoals praten, de politie bellen of weggaan. Daarbij acht de rechtbank niet geloofwaardig dat verdachte niet doorhad dat hij met een vrouw van doen had, die bovendien met haar lengte van 1,63 meter een stuk kleiner dan verdachte was.
De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op psychische overmacht.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis, en tot een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met feit dat verdachte een blanco strafblad heeft, dat hij spijt heeft van zijn handelen en excuses aan het slachtoffer heeft willen aanbieden, en dat hij zich onder behandeling van De Waag heeft gesteld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich naar aanleiding van een voorval in het verkeer schuldig gemaakt aan ernstige mishandeling. Nadat hij met zijn racefiets achterop een auto was gereden, heeft hij de bestuurster van de auto geslagen, vastgepakt en door de struiken getrokken, waardoor zij in het koude water van de Vliet terecht is gekomen. Hiermee heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft hij haar angstige momenten bezorgd, ook omdat zij zwanger was (wat verdachte overigens niet kon weten). Dergelijke feiten veroorzaken in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid, juist nu dit incident zich heeft voorgedaan op en aan de openbare weg tussen twee willekeurige personen.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij, nadat hij het slachtoffer uit het water had gehaald, is gevlucht en zich ook nadien niet bij de politie heeft gemeld, omdat hij hoopte ermee weg te komen. Ook heeft hij zijn fietskleding en -gedrag aangepast in de hoop niet herkend te worden. Daarmee heeft hij ervoor gezorgd dat een groot en duur politieonderzoek heeft moeten plaatsvinden.
De rechtbank heeft acht geslagen op een Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 februari 2016, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van een reclasseringsadvies van 26 november 2015 en een e-mail van 8 maart 2016 van Reclassering Nederland. Daaruit volgt dat verdachte zijn leven op alle leefgebieden goed op orde heeft. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Verdachte is zijn afspraken in het kader van het schorsingstoezicht goed nagekomen en heeft zich laten onderzoeken bij De Waag. Volgens De Waag kan geen verband worden gelegd tussen de uitkomst van het onderzoek en het gepleegde delict; van een stoornis is niet gebleken. Wel stelt De Waag een behandeling voor. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke werkstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een (verdere) verplichte behandeling bij De Waag. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard te willen meewerken aan deze behandeling.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf van na te noemen duur passend en geboden is. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank de door reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding voor een voorwaardelijke gevangenisstraf.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 2.035,41, te weten aan € 900,- aan immateriële schade en
€ 1.135,41 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.623,60, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de reiskosten geen verweer gevoerd. Ten aanzien van de kleding heeft de raadsman gewezen op bladzijde 33 van het dossier, waarin alleen de spijkerbroek is vermeld. Voor de overige kleding is niet aannemelijk gemaakt dat deze onherstelbaar beschadigd was. Ten aanzien van het smartengeld heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, waarbij hij nog heeft opgemerkt dat het gevorderde bedrag aan de forse kant is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten ‘beschadigde broek’ en ‘reiskosten’, toewijzen, nu de vordering in zoverre niet is betwist en is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de bewezenverklaarde feiten.
Voorts acht de rechtbank, gelet op de toelichting in het schadeonderbouwingsformulier, een bedrag van € 850,00 als vergoeding voor immateriële schade naar billijkheid voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal ten aanzien van de overige posten, die betrekking hebben op beschadigde kleding, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding. De vordering is in zoverre gemotiveerd betwist en het afwachten van een nadere onderbouwing door de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, op de navolgende wijze:
  • ten aanzien van de posten ‘beschadigde broek’ en ‘smartengeld’ met ingang van 7 november 2014, zijnde de dag waarop de schade is ontstaan;
  • ten aanzien van de post ‘reiskosten’ met ingang van 7 augustus 2015, zijnde de dag waarop deze kosten zijn gevorderd.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte voor het bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.054,64, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.038,96 vanaf 7 november 2014 en over een bedrag van € 15,68 vanaf 7 augustus 2015, beide tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van de feiten 1 subsidiair en 2:
mishandeling, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
160 (honderdzestig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
80 (tachtig) DAGEN;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
40 (veertig) UREN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling blijft stellen van De Waag, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, zolang de reclassering dat nodig acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer]gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] een bedrag van € 1.054,64, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.038,96 vanaf 7 november 2014 en over een bedrag van € 15,68 vanaf 7 augustus 2015, beide tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.054,64, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.038,96 vanaf
7 november 2014 en over een bedrag van € 15,68 vanaf 7 augustus 2015, beide tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.F. Mewe, voorzitter,
mr. A.P. Pereira Horta rechter,
mr. M.L. Ruiter, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Koolen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 maart 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2014283112, van de politie eenheid Den Haag, Team Recherche Leiden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 434).