ECLI:NL:RBDHA:2016:2872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2016
Publicatiedatum
18 maart 2016
Zaaknummer
09/827205-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag, vernieling en schuldheling met een hard voorwerp

Op 21 maart 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag] 1991, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, vernieling en schuldheling. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 20 augustus 2015 in [plaats 1] het slachtoffer met een hard voorwerp, vermoedelijk een knuppel, tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor het slachtoffer ernstig letsel opliep, waaronder een indeukingsbreuk van de schedel en kneuzingen van het ruggenmerg. De verdachte heeft het slachtoffer geslagen na een eerdere confrontatie over geluidsoverlast. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging tot doodslag. Daarnaast heeft de verdachte op dezelfde dag een ruit van de voordeur van het slachtoffer vernield en was hij in het bezit van gestolen goederen, wat resulteerde in de veroordeling voor vernieling en schuldheling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals behandeling voor agressieproblematiek en een meldplicht bij de reclassering. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 9.023,38, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/827205-15; 09/001389-15 (gev. ttz.)
Datum uitspraak: 21 maart 2016
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] ,
thans gedetineerd in de PI Krimpen aan den IJssel, te Krimpen aan den IJssel.

De terechtzitting

Ten aanzien van de zaak met parketnummer: 09/827205-15, is het onderzoek gehouden ter terechtzitting van 3 december 2015. Ten aanzien van de zaak met parketnummer: 09/001389-15, is het onderzoek gehouden ter terechtzittingen van 16 november 2015 en 29 januari 2016. Na verwijzing van de zaak met parketnummer: 09/001389-15 op de voet van artikel 369, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, is het onderzoek in beide zaken tevens gehouden ter terechtzittingen van 15 februari 2016 en 7 maart 2016.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. I.A. Groenendijk, advocaat te Den Haag, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. D.M. Kortekaas heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding met parketnummer 09/827205-15 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde en het bij dagvaarding met parketnummer 09/001389-15 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarden:
  • dat verdachte zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Bouman Advies Rotterdam op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
  • dat verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van de forensische kliniek De Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen in verband met zijn agressieproblematiek, gebrekkige impulsbeheersing en beïnvloedbaarheid;
  • dat verdachte gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen - direct of indirect - met [slachtoffer] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] . Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 12.745,38, subsidiair 98 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 augustus 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 3 december 2015 - ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer: 09/827205-15 (hierna: dagvaarding I)
1.
hij op of omstreeks 20 augustus 2015 te [plaats 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, [slachtoffer] , van het leven te beroven, opzettelijk met een knuppel, althans een hard voorwerp heeft geslagen tegen het hoofd en/of lichaam van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 augustus 2015 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (indeukings-)breuk van de schedel en/of een hersenkneuzing, in elk geval zwaar hersenletsel, en/of een kneuzing van het ruggenmerg, althans enig lichamelijk letsel heeft toegebracht door die [slachtoffer] een of meermalen met een knuppel, althans een hard voorwerp tegen het hoofd en/of lichaam te slaan;
2.
hij op of omstreeks 20 augustus 2015 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk een of meer ruit(en) van een voordeur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [betrokkene 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk die ruit(en) in te slaan (met een knuppel althans een hard voorwerp).
Ten aanzien van parketnummer: 09-001389-15 (hierna: dagvaarding II):
hij op of omstreeks 20 november 2014 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] en/of te [plaats 2] althans in Nederland, een bladblazer en/of een decoupeerzaag en/of een accuboor en/of een schuurmachine heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die bladblazer en/of die decoupeerzaag en/of die accuboor en/of die schuurmachine wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

Bewijsoverwegingen

In de [locatie] in [plaats 1] heeft in de nacht van 20 augustus 2015 een fysieke confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte en aangever [slachtoffer] , nadat [slachtoffer] verdachte had aangesproken in verband met geluidsoverlast. Na deze confrontatie is [slachtoffer] zijn woning in de [locatie] binnengegaan. Kort daarna heeft verdachte, met een voorwerp, de ruit van de voordeur van de woning van [slachtoffer] en diens vriendin vernield.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij, nadat hij glasgerinkel had gehoord, weer naar buiten is gegaan en dat hij vervolgens op zijn achterhoofd is geslagen. Uit zijn verklaringen volgt voorts dat hij niet heeft kunnen waarnemen door wie hij op zijn achterhoofd is geslagen en of de dader daarbij gebruik heeft gemaakt van een (hard) voorwerp.
[getuige 1] en [getuige 2] hebben beiden verklaard dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] heeft geslagen. [getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte [slachtoffer] op de achterkant van zijn hoofd raakte middels een korte en krachtige stoot, dat [slachtoffer] meteen daarna op de grond viel en dat zij ervan uitgaat dat verdachte hierbij iets in zijn hand heeft gehad. [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat hij heeft gezien dat nadat verdachte met een voorwerp uithaalde tegen de achterkant van de schedel van [slachtoffer] , deze in elkaar zakte en languit op straat viel.
Betrouwbaarheid verklaringen [getuige 1] en [getuige 2]
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] moeten worden uitgesloten van het bewijs. Zij heeft betoogd dat de verklaringen van [getuige 2] niet betrouwbaar zijn omdat hij onder invloed verkeerde van alcohol ten tijde van het incident en hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat verdachte voor het slachtoffer zou hebben gestaan toen hij het slachtoffer op zijn achterhoofd sloeg, terwijl het slachtoffer heeft verklaard dat de dader op dat moment achter hem stond. De raadsvrouw heeft betoogd dat de verklaringen van [getuige 1] niet betrouwbaar zijn omdat zij niet alle fases van het incident heeft waargenomen en zij heeft verklaard dat zij, ten tijde van het incident, ook tegelijkertijd een vriendin van haar op straat in de gaten hield.
In tegenstelling tot de raadsvrouw acht de rechtbank de verklaringen die [getuige 2] heeft afgelegd wel betrouwbaar. De omstandigheid dat [getuige 2] , ten tijde van het incident, onder invloed verkeerde van alcohol maakt zijn verklaring naar het oordeel van de rechtbank niet per definitie onbetrouwbaar. De rechtbank stelt namelijk vast dat hij zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris gedetailleerd heeft verklaard welke verklaringen in hoofdlijnen en op detailniveau consistent zijn. [getuige 2] heeft waargenomen dat verdachte het slachtoffer op de achterkant van zijn hoofd heeft geslagen en dat hij daarbij een houtkleurig voorwerp heeft gebruikt. De rechtbank gaat ervan uit dat de omstandigheid dat [getuige 2] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat verdachte voor het slachtoffer stond toen verdachte het slachtoffer met een voorwerp sloeg, kennelijk op een vergissing berust, hetgeen zijn verklaring niet reeds daarom onbetrouwbaar maakt.
Ook acht de rechtbank de verklaringen die [getuige 1] heeft afgelegd betrouwbaar. De omstandigheid dat [getuige 1] niet getuige is geweest van het gehele incident en bij wat ze heeft waargenomen ook aandacht heeft geschonken aan een vriendin die ter plaatse op straat aanwezig was, maakt niet dat de verklaringen reeds daarom als onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven. Uit de verklaringen van deze getuige blijkt dat zij in ieder geval wel getuige is geweest van het geweldsincident waarbij [slachtoffer] ernstig gewond is geraakt en naast de aandacht die zij voor een vriendin op straat had ook het nodige van de door verdachte verrichte geweldshandelingen heeft waargenomen.
Concluderend acht de rechtbank de verklaringen die [getuige 2] en [getuige 1] hebben afgelegd betrouwbaar en ziet zij geen reden om deze verklaringen niet te bezigen voor het bewijs. Uit hun verklaringen volgt dat verdachte de persoon is geweest die [slachtoffer] heeft geslagen.
Hoewel verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] heeft geslagen, heeft de rechtbank overigens geen aanwijzingen aangetroffen in het dossier waaruit zou kunnen blijken dat [getuige 2] en [getuige 1] zich hebben vergist en dat mogelijk iemand anders dan verdachte de dader kan zijn geweest. Daarbij neemt de rechtbank ook het volgende nog in aanmerking. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij, nadat hij was geslagen, verdachte tegen hem hoorde schreeuwen: “Ik heb je gewaarschuwd kankerlijer. Ik heb je nog zo gewaarschuwd.” Ook waren het verdachte en [slachtoffer] die, kort voordat verdachte [slachtoffer] op zijn hoofd sloeg, al een fysieke confrontatie met elkaar hadden gehad.
Concluderend acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat iemand anders dan verdachte mogelijk als dader kan worden aangemerkt en is zij van oordeel dat buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] met kracht heeft geslagen waardoor hij op de grond is terechtgekomen.
Uit de verklaringen die [getuige 2] heeft afgelegd, volgt dat verdachte [slachtoffer] heeft geslagen met een houtkleurig voorwerp. De verklaringen van [getuige 2] vinden op dit punt steun in het onderzoek dat heeft plaatsgevonden door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) naar de aard, mogelijke oorzaken en gevaarzetting van het letsel bij [slachtoffer] . In het rapport van dit onderzoek staat het volgende vermeld: ”De letsels links aan het behaarde hoofd (een open hoofdwond met daaraan verbonden verbrijzelingsbreuk met indeuking), alsmede de mogelijke kneuzing van het ruggenmerg zijn meest waarschijnlijk het gevolg van een krachtige mechanische geweldsinwerking tegen de linker zijde van het behaarde hoofd, uitgeoefend met een rigide stomp en/of kantig voorwerp, zoals bijvoorbeeld een knuppel.” Gelet op voornoemde verklaringen van [getuige 2] , in combinatie met voornoemde rapportage van het NFI, concludeert de rechtbank dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat verdachte [slachtoffer] met een hard voorwerp heeft geslagen.
Letsels
Bij [slachtoffer] is in de nacht van 20 augustus 2015 het volgende letsel geconstateerd: een indeukingsbreuk bij de schedel links met traumatisch wat bloed, met ten gevolge hiervan geringe hersenkneuzing en een kneuzing van het ruggenmerg met gevoelsstoornissen van de hals en nek.
De raadsvrouw heeft betoogd dat niet uitgesloten kan worden dat deze letsels zijn ontstaan door een mogelijk ongelukkige val van [slachtoffer] op de grond nadat hij was geslagen.
Omtrent het door de raadsvrouw naar voren gebracht alternatieve scenario overweegt de rechtbank dat zij in het dossier daarvoor geen aanwijzingen heeft aangetroffen. Noch [getuige 2] noch [getuige 1] verklaren over een val waarbij verdachte met zijn hoofd tegen een bloembak of een ander voorwerp is aangekomen. Ook [getuige 3] heeft enkel verklaard dat [slachtoffer] ineenzakte na de klap. [slachtoffer] zelf heeft ten slotte ook verklaard dat hij na de klap door zijn knieën zakte.
Aanmerkelijke kans op de dood
De raadsvrouw heeft betoogd dat de aanmerkelijke kans op de dood niet zonder meer aannemelijk is nu niet bekend is of er vitale organen van [slachtoffer] zijn geraakt bij de klap en niet bekend is met welke kracht is geslagen.
In het eerdergenoemde NFI-rapport staat het volgende vermeld: “De kans op een potentieel ernstig c.q. fataal schedelhersenletsel en/of nekletsel door een harde slag met een knuppel tegen het hoofd moet, alhoewel niet weer te geven in maat en getal, aanzienlijk worden geacht. Zoals bovenstaand uiteengezet, kan door een slag met een hard voorwerp tegen het hoofd een grote krachtoverbrenging worden bewerkstelligd, met dientengevolge mogelijk schedelhersenletsel en mogelijk rotatie- en hyperextensieletsel van de nek. Overlijden als gevolg van hersenletsel of ruggenmergletsel kan zowel direct als na enige tijd plaatsvinden, afhankelijk van de aard, het aantal en de plaats van het letsel en de complicaties die hierbij vervolgens ontstaan. Bovendien hebben noodzakelijke neurochirurgische behandelingen risico’s op complicaties.” Omtrent de hiervoor beschreven risico’s overweegt het NFI dat deze alle van toepassing zijn “op de onderhavige casus, aangezien er sprake was van een open hoofdwond met daaraan verbonden uitgebreide schedelbreuk, alsmede mogelijke kneuzing van het ruggenmerg.”
Nu de rechtbank ervan uitgaat, zoals hiervoor overwogen, dat verdachte het slachtoffer met kracht heeft geslagen, en de voornoemde conclusies van het NFI-rapport in aanmerking neemt, concludeert de rechtbank dat er een aanmerkelijk kans bestond dat het slachtoffer door het slaan met een hard voorwerp dodelijk(e) letsel(s) op had kunnen lopen. De rechtbank overweegt dat de gedraging van verdachte zozeer is gericht op de dood van [slachtoffer] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zal komen te overlijden. De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.

De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt als bewijsmiddelen:
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 1 primair:
1. Het proces-verbaal van verhoor aangever, nr. PL1500-2015247380-29, d.d. 23 augustus 2015 opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces‑verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - : als de op 23 augustus 2015 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [slachtoffer] , woonachtig aan de [locatie] te [plaats 1] (p. 43 t/m 50):
Afgelopen woensdagnacht, dit was de nacht van woensdag op donderdag, bevond ik mij in mijn woning te [plaats 1] . Ik werd wakker van de herrie op straat. Ik liep naar buiten en zag [verdachte] staan. Ik pakte hem beet en zei dat het afgelopen moest zijn met die tyfusherrie. Ik ging mijn woning weer in en ik hoorde glasgerinkel bij mijn voordeur. Ik had het vermoeden dat het ruitje van mijn voordeur vernield werd. Ik liep mijn voordeur weer uit. Ik stond samen met [getuige 3] , [betrokkene 2] en mijn vriendin buiten. Uit het niets voelde ik een harde klap op mijn achterhoofd. Ik zakte door mijn knieën en viel op de grond. Ik hoorde de stem van [verdachte] . Hij riep twee keer: “Ik heb je toch gewaarschuwd”! Ik zag [verdachte] niet omdat ik mijn ogen dicht had. Afgelopen vrijdag ben ik geopereerd. Ik heb een schedelbasisfractuur en er zat een botje los. De artsen hebben mijn hoofd opengesneden en uitgedeukt.
2. Het proces-verbaal van verhoor aangever, nr. PL1500-2015247380-46, d.d. 5 september 2015 opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces‑verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - : als de op 5 september 2015 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [slachtoffer] , woonachtig aan de [locatie] te [plaats 1] (p. 188 en 189):
Ik kan me herinneren dat ik een enorm harde klap voelde op mijn achterhoofd.
3. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] , op 9 februari 2016 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, inhoudende - zakelijk weergegeven - (punt 8):
Ik werd door [getuige 3] en [betrokkene 2] voor mijn voordeur neergezet. Een seconde later kreeg een klap voor mijn kop. Ik kreeg een klap op mijn achterhoofd. Ik voelde aan de klap dat dit niet met de hand was gebeurd. Het voelde als een hard voorwerp. Ik dacht aan een knuppel. Ik lag op de grond en ik zag in een soort waas dat [verdachte] voor mij stond. Ik hoorde hem schreeuwen: ”Ik heb je gewaarschuwd kankerlijer. Ik heb je nog zo gewaarschuwd.”
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1500-2015247380-24, d.d. 23 augustus 2015 opgemaakt in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces‑verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - : de op 22 augustus 2015 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [getuige 1] (p. 66 t/m 70):
In de nacht van 19 op 20 augustus 2015 lag ik in mijn bed. Ik hoorde rond 02:15 uur een hoop herrie op straat. Ik bleef liggen totdat ik glasgerinkel hoorde. Ik hoorde iemand zeggen: “Laat hem los.” Ik keek vanaf het raam naar buiten. Ik zag voor [locatie] [slachtoffer] met [verdachte] staan. Ik zag dat [verdachte] een korte stevige slag of stootbeweging maakte en vervolgens hoorde ik een doffe klap. Ik zag dat [slachtoffer] gelijk op de grond viel.
5. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , op 9 februari 2016 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, inhoudende - zakelijk weergegeven - (punt 9):
[slachtoffer] draaide zich met zijn gezicht om naar zijn voordeur en toen heeft [verdachte] uitgehaald. [verdachte] raakte [slachtoffer] op de achterkant van zijn hoofd. [verdachte] maakte een korte stootbeweging. Het viel mij op dat het een korte en krachtige stoot was. Ik heb [verdachte] een slaande beweging zien maken. Ik ga ervan uit dat hij iets in zijn hand had. Ik vind het raar dat als je met je vuist slaat, je dan een doffe klap hoort. Meteen nadat [verdachte] de slaande beweging had gemaakt, viel [slachtoffer] op de grond.
6. Het proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1500-2015247380-25 van 22 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - de op 22 augustus 2015 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [getuige 3] (p. 71 t/m 74):
[slachtoffer] kwam boos naar buiten toe en liep rechtstreeks naar [verdachte] toe. Er ontstond wat duw- en trekwerk. [slachtoffer] ging weer naar binnen en toen gingen de ruiten van [slachtoffer] eruit. [slachtoffer] kwam weer naar buiten. Ineens hoorde ik ‘pok’ en toen zag ik [slachtoffer] zijn ogen sluiten en in een bewusteloze toestand in elkaar zakken.
7. Het proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1500-2015247380-38 van 26 augustus 2015 opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - de op 26 augustus 2015 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [getuige 2] (p. 119 t/m 124):
U vraagt mij waar ik in de nacht van woensdag 19 augustus op donderdag 20 augustus 2015 was. Ik ben samen met anderen naar de [locatie] gegaan. Wij kwamen daar tussen 1:15 uur en 1:30 uur aan. Ik denk dat het incident tussen 2:15 uur en 2:30 uur heeft plaatsgevonden. U vraagt mij hoe het incident begon.
Ik zag dat [slachtoffer] naar buiten kwam en dat hij recht op [verdachte] af rende. Ik zag dat [slachtoffer] een vuistslag tegen het gezicht van [verdachte] gaf. Ik zag dat [verdachte] zich begon te verweren. Ik zag dat [getuige 3] tussenbeide sprong. Ik zag dat [slachtoffer] zijn eigen woning in ging en dat [verdachte] zijn eigen woning in ging. Ongeveer dertig seconden later zag ik dat [verdachte] zijn woning weer uit kwam en dat hij een voorwerp in zijn handen had. Ik zag dat [verdachte] naar de woning van [slachtoffer] liep. Ik zag dat hij het raam van de voordeur insloeg. Ik zag dat het glas kapot ging. Ik schat dat het voorwerp dat [verdachte] in zijn hand had, ongeveer veertig centimeter was. Ik zag dat het houtkleurig was. Ik denk dat het soort knuppel was. Ik zag dat [slachtoffer] vrijwel direct naar buiten kwam. Ik kreeg de indruk dat [slachtoffer] [verdachte] wilde aanvliegen omdat hij met zijn in de lucht geheven linkerarm in de lucht geheven richting [verdachte] liep. Ik zag dat [verdachte] toen met zijn rechterarm een zwaaiende beweging maakte richting het hoofd van [slachtoffer] . Ik zag dat [verdachte] zijn rechterarm naar achteren haalde en weer naar voren boog en een slaande beweging maakte richting het hoofd van [slachtoffer] . Ik zag dat [slachtoffer] door het voorwerp op zijn hoofd werd geraakt. Ik zag dat hij iets ineen leek te zakken en naar voren boog. Ik zag dat [verdachte] zijn rechterhand weer naar achteren haalde, weer met het voorwerp uithaalde en [slachtoffer] op zijn hoofd raakte. Omdat [slachtoffer] dus iets voorover gebogen stond zag ik [slachtoffer] dus met de bovenkant van zijn schedel richting [verdachte] gebogen stond. Ik zag [slachtoffer] op de bovenkant van zijn schedel, een beetje aan de achterzijde, geraakt werd door het voorwerp waar [verdachte] mee sloeg. Ik zag dat [slachtoffer] direct na deze klap ineenzakte en languit op straat viel.
8. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , op 9 februari 2016 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, inhoudende - zakelijk weergegeven - (punten 9, 10 en 12):
Die jongen liep weer zijn woning binnen. Ik zag dat [verdachte] toen een soort houten honkbalknuppel pakte en daarmee de ruit van de voordeur van die woning insloeg. Ik weet zeker dat het een honkbalknuppel was. Dat kon ik goed zien (punt 9).
Ik zag dat [verdachte] naast de kapotgeslagen voordeur stond, schuin voor de woning van het slachtoffer. Het slachtoffer kwam naar buiten. [verdachte] sloeg het slachtoffer met die honkbalknuppel. Volgens mij raakte hij het slachtoffer twee keer op zijn hoofd. Ik heb gezien dat [verdachte] twee keer rechts achterop op zijn hoofd sloeg. Ik weet zeker dat er met een knuppel is geslagen. Die jongen had zo’n gapend gat. Dat is bijna niet mogelijk met vuisten (punt 10).
U houdt mij een alinea voor van mijn verklaring (p. 122) waar ik verklaar over een voorwerp waarmee is geslagen. U vraagt mij of ik nog steeds zeker weet dat het een honkbalknuppel was. Het was een houtkleurig voorwerp met een uitloop naar voren (punt 12)
9. Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, d.d. 24 augustus 2015 opgesteld door een arts, inhoudende - zakelijk weergegeven - (p. 160):
Bij [slachtoffer] is door een arts onder meer het volgende geconstateerd:
  • indeukingsbreuk schedel links met traumatisch wat bloed, met ten gevolge hiervan geringe hersenkneuzing;
  • kneuzing ruggenmerg met gevoelsstoornissen van de hals en nek;
De arts heeft verder opgemerkt dat [slachtoffer] kortdurend buiten bewustzijn is geweest na een klap met voorbijgaande inprentingsstoornissen en dat een hersenoperatie noodzakelijk is geweest om de verschillende botfragmenten weer in lijn te krijgen en de schedel uit te deuken.
10. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, betreffende een onderzoek naar de aard, mogelijke oorzaken en gevaarzetting van letsel bij de heer [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] , opgesteld en ondertekend op 26 november door de deskundige D. Botter, forensisch arts KNMG, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
De kans op een potentieel ernstig c.q. fataal schedelhersenletsel en/of nekletsel door een harde slag met een knuppel tegen het hoofd moet, alhoewel niet weer te geven in maat en getal, aanzienlijk geacht worden. Zoals bovenstaand uiteengezet, kan door een slag met een hard voorwerp tegen het hoofd een grote krachtoverbrenging worden bewerkstelligd, met dientengevolge mogelijk schedelhersenletsel en mogelijk rotatie- en hyperextensieletsel van de nek. Overlijden als gevolg van hersenletsel of ruggenmergletsel kan zowel direct als na enige tijd plaatsvinden, afhankelijk van de aard, het aantal en de plaats van de letsels en de complicaties die hierbij vervolgens ontstaan. Bovendien hebben neurochirurgische behandelingen (zoals bijvoorbeeld schedel/hersenoperaties, plaatsing hersendrukmeter, operaties aan de halswervelkolom, etc.) risico’s op complicaties. De hiervoor beschreven risico’s zijn alle van toepassing op de onderhavige casus, aangezien er sprake was van een open hoofdwond met daaraan verbonden uitgebreide schedelbreuk, alsmede mogelijke kneuzing van het ruggenmerg. Tevens heeft neurochirurgisch ingrijpen plaatsgevonden.
De letsels links aan het behaarde hoofd (een open hoofdwond met daaraan verbonden verbrijzelingsbreuk met indeuking), alsmede de mogelijke kneuzing van het ruggenmerg zijn het meest waarschijnlijk het gevolg van een krachtige mechanische geweldsinwerking tegen de linker zijde van het behaarde hoofd, uitgeoefend met een rigide stomp en/of kantig voorwerp, zoals bijvoorbeeld een knuppel.
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 2:
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 maart 2016, inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
2. Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] , nr. PL1500-2015247380-29, d.d. 23 augustus 2015 opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 43 t/m 50);
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , nr. PL1500-2015247380-38 d.d. 26 augustus 2015 opgemaakt in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 119 t/m 124).
Ten aanzien van dagvaarding II:
1. Een proces-verbaal van aangifte van [aangever] , nr. PL1500-2014295247-1, d.d. 18 november 2014 opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 3 t/m 6);
2. Een proces-verbaal van aanvullende aangifte van [aangever] , nr. PL1500-2014295247-2, d.d. 21 november 2014 opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 7 t/m 19);
3. Een proces-verbaal van bevindingen, nr. PL1500-2014295247-7, d.d. 11 december 2014 opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
(p. 20 t/m 24);
4. Een proces-verbaal van bevindingen, nr. PL1500-2014295247-4, d.d. 25 november 2014 opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren
(p. 25 t/m 28);
5. Een proces-verbaal van bevindingen, nr. PL1500-2014295247-5, d.d. 9 december 2014 opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 29);
6. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, nr. PL1500-2014295247-8, d.d. 18 december 2014 opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
(p. 31 t/m 36).

De bewezenverklaring

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten en het bij dagvaarding II tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
Ten aanzien van dagvaarding I:
1 primair.
hij op 20 augustus 2015 te [plaats 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, [slachtoffer] , van het leven te beroven, opzettelijk met een hard voorwerp heeft geslagen tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 20 augustus 2015 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een voordeur, toebehorende aan [slachtoffer] en [betrokkene 3] , heeft vernield door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk die ruit in te slaan met een hard voorwerp.
Ten aanzien van dagvaarding II:
hij op 20 november 2014 te 's-Gravenhage, een bladblazer en een decoupeerzaag en een accuboor en een schuurmachine, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die bladblazer en die decoupeerzaag en die accuboor en die schuurmachine, redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
dagvaarding I, feit 1 primair: poging tot doodslag;
dagvaarding I, feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, vernielen;
dagvaarding II: schuldheling.

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door met een hard voorwerp tegen het (achter)hoofd van het slachtoffer te slaan. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan een buitengewoon ernstig misdrijf, waarbij hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer hierbij om het leven zou komen. Dat dit niet is gebeurd is een omstandigheid die geenszins aan verdachte is te danken. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij het slachtoffer met een wapen heeft geslagen, terwijl niet is gebleken dat het slachtoffer een wapen bij zich had en het slachtoffer op dat moment een bedreiging voor hem vormde. Voorts heeft verdachte geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag.
Door zijn handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat gebeurtenissen als hiervoor omschreven grote impact hebben op het slachtoffer, hetgeen ook in dit geval is gebleken. Het slachtoffer heeft nog steeds last van pijn en het lukt hem om die reden niet om het voorval te vergeten, terwijl hij dit voorval wel zou willen vergeten. Een feit als dit, een heftig geweldincident in een woonwijk, zorgt voor veel maatschappelijke onrust. Dat, blijkens het dossier, een aantal mensen ongewild geconfronteerd is met deze gewelddadige uitbarsting van verdachte, maakt het feit naar het oordeel van de rechtbank des te ernstiger.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan vernieling door een raam in te slaan. Daarmee heeft verdachte aangetoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen.
Verdachte heeft zich ten slotte schuldig gemaakt aan een vermogensdelict, te weten schuldheling van gereedschappen. Verdachte heeft kennelijk uitsluitend gedacht aan zijn eigen (financiële) behoefte en zich er niet om bekommerd dat hij door zijn handelwijze de benadeelde schade en overlast heeft berokkend.
De rechtbank heeft kennis genomen van een reclasseringsadvies van 27 november 2015, waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een deels (voorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen en aan het voorwaardelijke strafdeel als bijzondere voorwaarden een meldplicht te verbinden en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast adviseert de reclassering dat veroordeelde wordt verplicht om zich voor zijn agressieproblematiek, gebrekkige impulsbeheersing en beïnvloedbaarheid te laten behandelen bij de forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 24 augustus 2015 waaruit volgt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar niet onherroepelijk is veroordeeld wegens een geweldsincident. De rechtbank heeft ten slotte geconstateerd dat sprake is van een situatie als beschreven in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van de rechtbank komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden voldoende tot uitdrukking in de door de officier van justitie gevorderde straf. Het is op deze grond dat de rechtbank de strafeis van de officier van justitie zal volgen. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel de voorwaarden koppelen zoals geadviseerd door de reclassering.

De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 12.745,38.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten materiële schade, huishoudelijke hulp en kosten opvragen medische informatie, is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij deze schade rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het bij dagvaarding I onder 1 primair bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht deze posten derhalve voor toewijzing vatbaar.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank naar billijkheid een bedrag van € 3.000,00 toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de gevorderde immateriële schade, te weten de toekomstige vordering met betrekking tot immateriële schade. Dit deel van de vordering kan de rechtbank in redelijkheid niet begroten nu er geenszins sprake is van een medische eindsituatie. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Omtrent de post verlies van arbeidsvermogen overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij heeft gesteld dat hij door het geweldsincident ongeveer 2 maanden niet heeft kunnen werken en daardoor een bedrag van € 8.722,00 is misgelopen ter zake van verlies van arbeidsvermogen. Daartoe heeft de benadeelde partij een brief van zijn boekhouder overgelegd waarop zonder enige toelichting het verlies aan arbeidsvermogen op het zojuist genoemde bedrag is begroot. Nu geen nader inzicht is gegeven over de achtergrond van dit bedrag schat de rechtbank het verlies van arbeidsvermogen in op een bedrag van € 2.500,00 per maand. De rechtbank acht, met betrekking tot de post verlies van arbeidsvermogen, een bedrag van € 5.000,00 (2 maanden x € 2.500,00) naar billijkheid toewijsbaar. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van het resterende deel van deze post. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 9.023,38. De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 20 augustus 2015 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Schadevergoedingsmaatregel

Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bij dagvaarding I onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 9.023,38, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 augustus 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] .

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 57, 63, 287, 350 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I met parketnummer 09/827205-15 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten en het bij dagvaarding II met parketnummer: 09/001389-15 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:

ten aanzien van dagvaarding I, feit 1 primair:

poging tot doodslag;

ten aanzien van dagvaarding I, feit 2:

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, vernielen;

ten aanzien van dagvaarding II:

schuldheling;

verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
1 (één) jaar, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
(3) drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Bouman Advies Rotterdam, adres: Marconistraat 2, te 3029 AK Rotterdam (telefoonnummer: 088-2304150) op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van de forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn agressieproblematiek, gebrekkige impulsbeheersing en beïnvloedbaarheid;
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen - direct of indirect - met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [plaats 3] , adres: [adres 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan GGZ Bouman Advies Rotterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] , adres: [adres 2] een bedrag van € 9.023,38, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 augustus 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat hij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 9.023,38 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 augustus 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
80 (tachtig) dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Steenhuis, voorzitter,
mr. A.M. Boogers, rechter,
mr. E.C. Kole, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2016.