ECLI:NL:RBDHA:2016:2795

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2016
Publicatiedatum
17 maart 2016
Zaaknummer
C-09-476223-HA RK 14-576
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijging en behoud van de Nederlandse nationaliteit in het kader van de Surinaamse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2016 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de nationaliteit van de verzoeker. De verzoeker, geboren in Suriname, heeft de Nederlandse nationaliteit aangevraagd, waarbij de nationaliteit van zijn vader, die in dienst was van de Surinaamse ambassade, centraal stond. De rechtbank heeft eerder in 2013 vastgesteld dat de verzoeker vanaf zijn geboorte in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit, maar deze uitspraak werd door de Hoge Raad in 2014 vernietigd en terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 februari 2015 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aangeboden om nadere informatie in te winnen bij de Surinaamse autoriteiten over de nationaliteit van de vader van de verzoeker. De Surinaamse autoriteiten hebben bevestigd dat de vader op 25 november 1975 de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen, terwijl de verzoeker op dat moment minderjarig was en met zijn moeder in Nederland verbleef. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader van de verzoeker op die datum woonplaats in Suriname had, maar dat de verzoeker de Nederlandse nationaliteit heeft behouden, omdat zijn moeder op dat moment haar Nederlandse nationaliteit behield.

De rechtbank concludeert dat de verzoeker, geboren op [geboortedatum] in Suriname, vanaf zijn geboorte in het bezit is gebleven van de Nederlandse nationaliteit. De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op de interpretatie van de Toescheidingsovereenkomst (TOS) en de relevante artikelen die de nationaliteit van de verzoeker en zijn vader regelen. De rechtbank heeft het verzoek van de verzoeker toegewezen, waardoor zijn Nederlandse nationaliteit is bevestigd.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/476223 / HA RK 14-576
Beschikking van 17 maart 2016
in de zaak van
[verzoeker],
verzoeker,
advocaat mr. E. van Kempen te Amsterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Veiligheid en Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
verder te noemen ‘de IND’,
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. Y.J. Kern.

1.De procedure

1.1.
Bij beschikking van 6 juni 2013 (C/09/402375/HA RK 11-517) heeft deze rechtbank vastgesteld dat verzoeker vanaf zijn geboorte in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. De Hoge Raad heeft bij beschikking van 23 mei 2014 voormelde beschikking vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar deze rechtbank.
1.2.
Mr. Van Kempen heeft namens verzoeker bij brief van 12 februari 2015 (abusievelijk gedateerd 18 april 2013) op deze uitspraak gereageerd.
1.3
Op 19 februari 2015 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verzoeker is verschenen, vergezeld van mr. Van Kempen. Namens de IND is mr. Kern verschenen.
1.4.
De rechtbank heeft vervolgens kennis genomen van de brieven van de IND van 20 maart 2015 en van 2 en 29 december 2015, alsmede van de brief van mr. Van Kempen van 16 december 2015. Verzoeker en de IND hebben schriftelijk te kennen gegeven af te zien van een (verdere) mondelinge behandeling van het verzoek.
1.5.
Voor de feiten, het verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie verwijst de rechtbank naar haar beschikking van 6 juni 2013.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 februari 2015 heeft de IND aangeboden nadere informatie in te winnen bij de Surinaamse autoriteiten met betrekking tot de nationaliteit van de vader van verzoeker. In afwachting van het antwoord vanuit Suriname is de zaak pro forma aangehouden. Bij brief van 18 maart 2015 heeft de IND een aantal - in overleg met de advocaat van verzoeker tot stand gekomen - vragen aan de directeur van het Centraal Bureau voor Burgerzaken te Paramaribo toegezonden.
2.2.
Niet staat ter discussie dat verzoeker bij zijn geboorte op [geboortedatum] in Suriname, als zoon van Nederlandse ouders, de Nederlandse nationaliteit verkreeg. De vader van verzoeker is met ingang van 25 november 1975 in dienst getreden van de Surinaamse ambassade in Nederland.
2.3.
Met betrekking tot de nationaliteit van de vader van verzoeker deelt mr. [A] , directeur van het Centraal Bureau voor Burgerzaken, in zijn brief van 30 oktober 2015 onder meer het volgende mee:
“Hij(de vader van verzoeker)
bezit de Surinaamse nationaliteit o.g.v. artikel 3 Toescheidingsovereenkomst (TOS), met ingang van 25 november 1975. Artikel 8 lid 2 en 5 lid 1 TOS zijn niet van toepassing op hem. Hij heeft de Surinaamse nationaliteit verkregen o.g.v. artikel 3 TOS en had toen zijn feitelijke woonplaats in Suriname, maar werkelijk verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 70 Surinaams Burgerlijk Wetboek, behouden personen die tot openbare bedieningen worden geroepen, hun woonplaats, indien zij het tegenovergestelde voornemen niet aan de dag hebben gelegd. Van een dergelijk voornemen is niet gebleken uit onze administratie en verkreeg hij dus vanwege het feit dat hij toen in diplomatieke dienst van Suriname in Nederland verbleef de Surinaamse nationaliteit en wel o.g.v. artikel 3 TOS.”
2.4.
De Surinaamse autoriteiten zijn van mening dat de vader van verzoeker op grond van artikel 3 TOS op 25 november 1975 de Surinaamse nationaliteit verkreeg en dat verzoeker op grond van artikel 6 lid 2 TOS de Nederlandse nationaliteit behield. In voormelde brief van 30 oktober 2015 wordt gemotiveerd aangegeven hoe zij tot dat standpunt zijn gekomen. Met name de begrippen woonplaats en werkelijk verblijf als bedoeld in artikel 3 TOS zijn daarbij van belang. De uitleg van voormelde begrippen door de Surinaamse autoriteiten leidt hen tot de conclusie dat de vader van verzoeker, als diplomaat, op 25 november 1975 woonplaats in Suriname had en dat hij, slechts als gevolg van zijn standplaats, werkelijk verblijf in Nederland had. De vader van verzoeker staat daarom vanaf 25 november 1975 op grond van artikel 3 TOS in Suriname geregistreerd met de Surinaamse nationaliteit. Hieruit volgt dat het niet voor de hand ligt dat de vader van verzoeker op enig moment ná 25 november 1975 zou hebben geopteerd voor de Surinaamse nationaliteit. De Surinaamse autoriteiten zouden hem daartoe niet hebben toegelaten, aangezien hij in hun visie reeds in het bezit was van de Surinaamse nationaliteit.
2.5.
De IND heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de Surinaamse autoriteiten niet kan volgen in de constatering dat de vader van verzoeker op 25 november 1975 zijn woonplaats in Suriname had. De IND meent dat de vader van verzoeker op genoemde datum zijn woon- en verblijfplaats in Nederland had, zodat de verkrijging van de Surinaamse nationaliteit niet gebaseerd kan zijn op artikel 3 TOS.
2.6.
Uit het vorenstaande volgt dat er tussen de Surinaamse en de Nederlandse autoriteiten een verschil in interpretatie van de begrippen woonplaats en werkelijk verblijf als bedoeld in artikel 3 TOS bestaat. Nu de Surinaamse autoriteiten echter gemotiveerd hebben aangegeven dat de vader van verzoeker op 25 november 1975 effectief de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen en het vaststaat dat die Surinaamse nationaliteit in Suriname daadwerkelijk wordt erkend, zal de rechtbank bij de beoordeling van het onderhavige verzoek uitgaan van het gegeven dat de vader van verzoeker op 25 november 1975 rechtsgeldig in het bezit is gekomen van de Surinaamse nationaliteit. Deze verkrijging heeft tot gevolg dat de vader van verzoeker op grond van artikel 2 lid 1 TOS de Nederlandse nationaliteit heeft verloren.
2.7.
Op 25 november 1975 was verzoeker minderjarig en verbleef hij met zijn moeder in Nederland. Zijn vader had, zoals uit het voorgaande blijkt, op die datum woonplaats in Suriname. Nu verzoeker als gevolg daarvan in een ander land verbleef dan zijn vader als bedoeld in artikel 6 lid 2 TOS, volgde verzoeker als minderjarige de nationaliteit van zijn moeder. Nu niet ter discussie staat dat de moeder van verzoeker op 25 november 1975 haar Nederlandse nationaliteit behield, komt de rechtbank tot de conclusie dat verzoeker eveneens in het bezit is gebleven van de Nederlandse nationaliteit.
2.8.
Nu niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan verzoeker naderhand de Nederlandse nationaliteit zou hebben verloren, is de rechtbank van oordeel dat verzoeker de Nederlandse nationaliteit heeft behouden en dat het verzoek dient te worden toegewezen.

3.De beslissing

De rechtbank stelt vast dat [verzoeker] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname), vanaf zijn geboorte in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe, mr. W.A.G.J. Ferenschild en mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2016. [1]

Voetnoten

1.type: 206