ECLI:NL:RBDHA:2016:2791

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2016
Publicatiedatum
17 maart 2016
Zaaknummer
AMS 15/19409
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening voor Turkse zelfstandige zonder rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Turkse zelfstandige. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier, gedaan door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Het verzoek om een voorlopige voorziening was gericht op het verbieden van zijn uitzetting totdat op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang was, omdat er geen concrete dreiging van uitzetting bestond. De verzoeker had geen rechtmatig verblijf en stelde dat hij dreigde te worden uitgezet, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat Turkse zelfstandigen in het algemeen niet worden uitgezet tijdens een bezwaarprocedure, tenzij er specifieke omstandigheden zijn die hen onder de aandacht van de autoriteiten brengen.

De voorzieningenrechter heeft de argumenten van de verzoeker en zijn gemachtigde gehoord, maar concludeerde dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij zonder rechtmatig verblijf zijn werkzaamheden niet kon voortzetten. Ook was er geen bewijs dat de verzoeker in een situatie verkeerde die een spoedeisend belang rechtvaardigde. De voorzieningenrechter merkte op dat het verzoek in wezen niet gericht was op het voorkomen van uitzetting, maar op het verkrijgen van rechtmatig verblijf, wat niet voldoende was om de voorlopige voorziening toe te wijzen. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/19409
V-nr: [nummer]

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 maart 2016 in de zaak tussen

[naam] ,

geboren op [geboortedatum] 1988, van Turkse nationaliteit, verzoeker,
(gemachtigde: mr. B. Aydin)
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. C.J. Tromp)

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2015 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Bij bezwaarschrift van 13 november 2015 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij brief van dezelfde datum heeft verzoeker verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 februari 2016.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2. In zijn verzoekschrift heeft verzoeker gesteld spoedeisend belang te hebben bij de gevraagde voorziening omdat hij geen rechtmatig verblijf heeft en dat hij daarom dreigt te worden uitgezet.
3. Ter zitting heeft verzoeker naar voren gebracht dat hij met het verzoek beoogt de nadelige gevolgen van het illegaal verblijf te beëindigen. Na toewijzing van de voorziening kan hij een verblijfstempel laten plaatsen, waarmee hij zich in de Basisregistratie Personen kan inschrijven, kan hij niet worden uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en loopt hij niet het risico dat zijn BTW-nummer wordt opgeheven. Daarnaast kan hij zijn opdrachtgevers garanderen dat het aangenomen werk kan worden voltooid. Ten slotte heeft verzoeker aangevoerd dat hij als illegaal strafbaar is, omdat hij niet kan voldoen aan de identificatieplicht.
4. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat ten aanzien van Turkse zelfstandigen geen specifieke op hun uitzetting gerichte beleids- of gedragsregels gelden. Zij worden als groep niet onderscheiden van andere vreemdelingen. Er wordt geen actief uitzettingsbeleid gevoerd. Uitsluitend indien een Turkse zelfstandige vanwege openbare orde-aspecten, vanuit een strafrechtelijk traject, of als gevolg van een controle op grond van een bijzondere wet, zoals de Wet personenvervoer 2000 of de Wet arbeid vreemdelingen (Wav), bij verweerder in beeld komt, kan dat aanleiding vormen de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) in kennis te stellen van de vertrekplicht van die vreemdeling, om zo de actieve verwijdering uit Nederland te bewerkstelligen. Dit brengt mee dat, in casu, voor Turkse zelfstandigen zonder rechtmatig verblijf die in afwachting zijn van de behandeling van hun bezwaar, in het algemeen geen uitzetting dreigt wanneer er geen concrete aanleiding is die hen onder de aandacht van verweerder brengt.
5. De gemachtigde van verzoeker heeft daar tegenover gesteld dat zich in zijn praktijk een geval heeft voorgedaan waarin een Turkse zelfstandige hangende het bezwaar tegen een afwijzing van zijn aanvraag met concrete uitzetting werd bedreigd. Desgevraagd deelde de gemachtigde mee dat die vreemdeling onder de aandacht van verweerder was gekomen als gevolg van een controle. Daarnaast heeft de gemachtigde gewezen op een geval waarin een Turkse zelfstandige bij haar aanvraag een meldplicht werd opgelegd en zij na afwijzing van haar aanvraag met uitzetting werd geconfronteerd. Ook gaf de gemachtigde aan dat hij ermee bekend is dat Turkse zelfstandigen waarvan het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, zich dienen te melden.
6. De voorzieningenrechter leidt uit het voorgaande af dat Turkse zelfstandigen waarvan de aanvraag is afgewezen en die in een bezwaarprocedure zitten, in de regel niet hebben te vrezen voor uitzetting tijdens het bezwaar. Dit leidt uitzondering indien zij vanuit een strafrechtelijk traject of als gevolg van bijvoorbeeld een Wav- of verkeerscontrole onder de aandacht van verweerder zijn gebracht, of wanneer hen ten tijde van de aanvraag al een meldplicht was opgelegd. Gesteld noch gebleken is dat die uitzondering zich in het geval van verzoeker voordoet of dat verweerder een aanvang heeft gemaakt met de uitzetting van verzoeker. Desgevraagd deelde de gemachtigde van verweerder ter zitting ook mee dat er bij DT&V niets bekend was over verzoeker.
7. De voorzieningenrechter merkt overigens op dat voor het aannemen van voldoende concrete dreiging van uitzetting niet is vereist dat sprake is van een vreemdelingenrechtelijke staandehouding, een inbewaringstelling of oplegging van een meldplicht. Zo zou ook een strafrechtelijke aanhouding of het in beeld komen bij een verkeerscontrole reden kunnen vormen de voorzieningenrechter om een verbod op uitzetting te vragen.
8. Het verzoek ziet er echter in wezen niet op om uitzetting te voorkomen. Verzoeker wenst met een voorlopige voorziening te bereiken dat hij rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 verkrijgt en zo gevrijwaard wordt van eventuele beperkingen in zijn bedrijfsvoering die hij zou kunnen ondervinden als hij dat rechtmatig verblijf niet verkrijgt. Nu verzoeker zijn activiteiten is aangevangen zonder verblijfsvergunning en hij ook nadien niet over een vergunning heeft beschikt, ziet de voorzieningenrechter hierin geen grond de voorziening toe te wijzen. Overigens heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat hij zonder rechtmatig verblijf zijn werkzaamheden niet kan blijven verrichten totdat verweerder op het bezwaar heeft beslist. Dat verzoeker niet beschikt over een verblijfsdocument maakt niet (reeds) dat hij niet aan de identificatieplicht kan voldoen, zodat ook daarin geen spoedeisend belang is gelegen.
9. Voor zover verzoeker, door het indienen van een veelheid aan stukken, heeft beoogd een voorlopig oordeel te krijgen over de vraag of er voor verweerder aanleiding zou moeten bestaan advies van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland te vragen, is sprake van oneigenlijk gebruik van de onderhavige procedure. Dat verweerder in de praktijk dat oordeel altijd overneemt, zoals de gemachtigde heeft betoogd, doet hier niet aan af. Gelet op het vereiste van een spoedeisend belang en het voorlopige karakter van het oordeel leent deze procedure zich niet voor een dergelijke indringende toets.
10. Samenvattend komt de voorzieningenrechter daarom tot het oordeel dat in dit geval geen sprake is van ‘onverwijlde spoed’. Op grond daarvan is geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal het verzoek dan ook afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.P. Braam, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2016.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc: HB
Coll.:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.