ECLI:NL:RBDHA:2016:2790
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening voor Turkse zelfstandige zonder rechtmatig verblijf
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Turkse zelfstandige. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier, gedaan op 16 oktober 2015. In zijn verzoek vroeg hij om een voorlopige voorziening die zijn uitzetting zou verbieden totdat op zijn bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 25 februari 2016, waarbij zowel de verzoeker als de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. De verzoeker stelde dat hij dreigde te worden uitgezet omdat hij geen rechtmatig verblijf had, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen concrete dreiging van uitzetting was. Turkse zelfstandigen zonder rechtmatig verblijf worden in het algemeen niet actief uitgezet, tenzij er specifieke omstandigheden zijn die hen onder de aandacht van de autoriteiten brengen.
De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek in wezen niet gericht was op het voorkomen van uitzetting, maar op het verkrijgen van rechtmatig verblijf. Aangezien de verzoeker zijn activiteiten was begonnen zonder verblijfsvergunning en niet aannemelijk had gemaakt dat hij zonder rechtmatig verblijf zijn werkzaamheden niet kon voortzetten, werd het verzoek afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van onverwijlde spoed en dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegewezen.