ECLI:NL:RBDHA:2016:2682

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2016
Publicatiedatum
15 maart 2016
Zaaknummer
AMS 16/917
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortgezette vrijheidsontnemende maatregel van een Turkse onderdaan met ingetrokken staatsburgerschap

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 februari 2016 uitspraak gedaan over het beroep van eiser, een Turkse onderdaan wiens staatsburgerschap is ingetrokken. Eiser was op 3 december 2015 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet. Tijdens de zittingen op 16 januari en 28 januari 2016 werd duidelijk dat er geen zicht was op uitzetting naar Turkije, en dat verweerder onvoldoende voortvarend handelde in de behandeling van het T&O-verzoek dat op 16 december 2015 was ingediend. De rechtbank constateerde dat verweerder niet adequaat had gereageerd op de vragen die door de rechtbank waren gesteld en dat er geen duidelijke informatie was verstrekt over de voortgang van de T&O-procedure. De rechtbank oordeelde dat er geen concreet zicht op uitzetting bestond en dat de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd was met de wet. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de onmiddellijke opheffing van de bewaring. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan eiser voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming, alsook tot het vergoeden van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
Zittingsplaats te Amsterdam
zaaknummer: AWB 16/917
V-nr: [volgnummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam] ,
geboren op [geboortedatum] 1972, van (gestelde) Turkse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. L.M. Weber),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. T. Nauta).

Procesverloop

Op 3 december 2015 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft een eerder beroep tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 18 januari 2016 heeft eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij heeft hij opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd en toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 28 januari 2016. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. D.A. Riezebos.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de behandeling van het beroep aangehouden, om verweerder in de gelegenheid te stellen aanvullende vragen te beantwoorden. Verweerder heeft bij fax van 10 februari 2016 de antwoorden overgelegd. Eiser heeft hierop op dezelfde datum gereageerd. Eiser heeft geen toestemming verleend om de zaak zonder nadere zitting af te doen.
De rechtbank heeft het beroep voortgezet ter openbare zitting van 16 februari 2016. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. T. Nauta.

Overwegingen

1.
Het onderhavige beroep is een vervolgberoep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank dient te beoordelen of de voortgezette toepassing daarvan sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige beroepsprocedure op
16 december 2015 gerechtvaardigd is te achten.
2. Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting naar Turkije is en dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Eiser heeft zijn nationaliteit verloren op
23 augustus 1999. Op 16 december 2015 heeft verweerder een Terug en Overname (T&O) verzoek ingediend bij de Turkse autoriteiten. Eiser heeft het onderzoek aangevuld met diverse documenten, te weten een uittreksel van de burgerlijke stand, een kopie van zijn nufus, een kopie van zijn paspoort en het besluit dat eiser in Turkije is uitgeschreven. Tot op heden hebben de Turkse autoriteiten geen reactie gegeven op verweerders verzoek, noch is eiser uitgenodigd voor een persoonlijke presentatie. Niet bekend is of, en zo ja wanneer, de Turkse autoriteiten bereid zullen zijn om eiser het Turkse staatsburgerschap terug te geven en ook heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt wat de te volgen procedure is en wat de ervaring is met dit soort zaken. Verder heeft verweerder niet bij de Turkse autoriteiten gerappelleerd. Dit klemt te meer nu eiser zo veel gegevens heeft overgelegd.
3. Verweerder heeft over de door eiser naar voren gebrachte gronden ter zitting van
28 januari 2016 geen uitsluitsel kunnen geven. Daarom heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld de volgende vragen te beantwoorden:
  • Wat is de insteek geweest van het overleg in de week van 19 januari 2016 in Ankara tussen de Europese commissie en de Turkse autoriteiten over de T&O samenwerking?
  • Wat is er besproken in december 2015 met de consul generaal van Turkije over het T&O proces en wat is daarvan het resultaat? Was dat een bespreking over de algemene gang van zaken in de T&O procedure of over deze zaak?
  • Wat is de procedure bij een T&O verzoek?
  • Op welke wijze en wanneer wordt er gerappelleerd bij de Turkse autoriteiten bij T&O verzoeken?
  • Hoe vaak heeft een T&O procedure bij de Turkse autoriteiten in het verleden tot overname geleid?
4.2
Verweerder heeft de volgende antwoorden gegeven.
- Het overleg in Ankara betrof de tweede vergadering van de Joint Readmission
Committee (hierna: JRC). Doel van een JRC is het bespreken van de voortgang in de uitvoering van de Terug- en Overnameovereenkomst die tussen de EU en een derde land is gesloten, in geval van de T&O-overeenkomst tussen de EU en Turkije was het de tweede keer dat de JRC bijeenkwam. De JRC kwam voor het eerst bijeen op 13 juli 2015 in Brussel. Op de agenda stonden onder meer het uitwisselen van informatie over de voortgang van het afsluiten en van de zogenaamde Implementatie Protocollen op basis van artikel 20 van de T&O-overeenkomst, ook het uitwisselen van statistische informatie over de ingediende en afgehandelde T&O-verzoeken en de ervaringen van de lidstaten ten aanzien van de werking van de T&O-overeenkomst in de praktijk kwamen aan bod.
- Het bezoek van twee medewerkers van de Dienst Terugkeer & Vertrek (hierna: DT&V) aan de Consul-Generaal van Turkije was in de eerste plaats bedoeld om kennis te maken met de nieuwe Consul-Generaal, die kort daarvoor was aangetreden. Daarnaast is gesproken over de wijze waarop aan de T&O-overeenkomst uitvoering wordt gegeven door de DT&V en de diplomatieke vertegenwoordigingen van Turkije in Nederland. Er zijn geen concrete zaken tijdens dit gesprek aan de orde gesteld, dus ook niet de zaak van de heer [naam] .
- T&O-aanvragen worden door de DT&V schriftelijk ingediend bij het consulaat-generaal van Turkije in Rotterdam of in Deventer. Als de identiteit en nationaliteit van een vreemdeling zijn vastgesteld, moet het consulaat een akkoord voor terugkeer afgeven. Na het afgeven van een akkoord, geeft het betreffende consulaat een reisdocument af zodra de DT&V daartoe een verzoek doet.
- Indien er geen antwoord wordt ontvangen binnen de termijn zoals is overeengekomen in de Terug- en Overnameovereenkomst, wordt er per zaak bekeken wat de vervolgactie is. Bij het uitblijven van een antwoord kan er op het consulaat-generaal aandacht voor de voortgang worden gevraagd. Als het consulaat geen antwoord geeft en er is een kopie van een identiteitsdocument beschikbaar, dan kan de desbetreffende persoon in beginsel met een EU-staat worden uitgezet. Als het consulaat ondanks een T&O-akkoord weigert om een reisdocument af te geven, dan kan de desbetreffende persoon ook met een EU-staat worden uitgezet. Gelet op het feit er pas enkele maanden met de Terug- en Overnameovereenkomst wordt gewerkt zijn deze vertrekopties uit de overeenkomst nog niet toegepast.
- Tot 8 februari 2016 is er voor zeven personen een terug- en overname akkoord afgegeven door de Turkse vertegenwoordiging.
5. Naar aanleiding van de antwoorden van verweerder heeft eiser het volgende aangevoerd. Eisers nationaliteit en identiteit staan vast. Het consulaat had gelet op verweerders antwoord dan ook een akkoord moeten afgeven, maar omdat dit niet is gebeurd wensen de Turkse autoriteiten hiertoe kennelijk niet over te gaan. Verder is nog steeds onbekend binnen welke termijn verweerder een vervolgactie moet ondernemen. Verweerder heeft vermeld dat de vertrekopties uit de T&O-overeenkomst nog niet zijn toegepast, maar daarbij is nagelaten te duiden wat die andere opties zijn. In het verlengde daarvan vraagt eiser zich af wanneer voor de zeven personen een akkoord is afgegeven. Tot slot meent eiser dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt in hoeverre T&O-verzoeken succesvol zijn geweest voor Turkse onderdanen van wie de nationaliteit is afgenomen en die zijn uitgeschreven als Turks staatsburger, zoals bij eiser het geval is.
6. De rechtbank overweegt het volgende. Eisers beroep is op 16 januari 2016 op een zitting behandeld om inzicht te verkrijgen in de voortgang van de zaak. Hierbij speelde een voorname rol dat eiser een Turks onderdaan is van wie het staatsburgerschap is ingetrokken en dat de voortgangsrapportage over de voortgang in eisers zaak geen uitsluitsel gaf. Ook op de zitting van 28 januari 2016 heeft verweerder niet inzichtelijk kunnen maken wat nu precies de stand van zaken was, hetgeen de reden was voor eerdergenoemde schorsing. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met zijn reactie van 10 februari 2016 nog altijd onvoldoende antwoord heeft gegeven op de door de rechtbank gestelde vragen. Ook heeft verweerder daarmee niet voldoende inzichtelijk gemaakt hoe de T&O procedure in zijn algemeenheid verloopt, hoe dit in het specifieke geval van eiser is verlopen en wat in eisers zaak de vervolgstappen zijn. Over de zeven personen voor wie een T&O akkoord is afgegeven, ontbreekt informatie wanneer dit is gebeurd. Ook heeft verweerder niet geduid op welke vertrekopties hij doelt. Verweerder heeft ter zitting van 16 februari 2016 onder verwijzing naar artikel 11 van de T&O overeenkomst verklaard dat de termijn voor beantwoording van een verzoek 25 dagen bedraagt. Deze termijn kan volgens dat artikel onder voorwaarden tot maximaal 60 dagen worden verlengd. De rechtbank stelt vast dat het T&O-verzoek op 16 december 2016 is ingediend en dat de termijn van 60 dagen, nog daargelaten dat gesteld noch gebleken is dat aan de voorwaarden om te verlengen tot 60 dagen is voldaan, is verstreken zonder beantwoording van het verzoek. Verweerders verklaring ter zitting dat er op 16 februari 2016 een gesprek met de consul generaal stond gepland en eiser, als er geen akkoord zou komen, op een EU-staat kan worden uitgezet, maakt het voorgaande niet anders. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet is gebleken dat het geplande gesprek van 16 februari 2016 wel zal leiden tot toezeggingen of uitsluitsel over de medewerking aan het uitzetten van een Turks onderdaan waarvan de nationaliteit is ingenomen dan wel binnen welke termijn een eventuele overdracht zou kunnen plaatsvinden bij een eventuele toezegging. Daarnaast heeft verweerder niet onderbouwd waar zijn conclusie op is gebaseerd dat eiser op een EU-staat kan worden uitgezet.
7. Dit geheel in ogenschouw genomen, komt de rechtbank tot het oordeel dat er in eisers geval geen concreet zicht op uitzetting bestaat naar Turkije binnen een redelijke termijn en dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld vanaf de datum van indiening van het vervolgberoep op 18 januari 2016.
8. Hieruit volgt dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring.
9. De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 en wel tot een bedrag van € 80,-- per dag dat eiser ten onrechte in een huis van bewaring aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, in totaal € 2480,--.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.240,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 496,--, en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.480,-- (zegge: vieren twintighonderd en tachtig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.240,-- (zegge: twaalfhonderd en veertig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 18 februari 2016 door mr. M.C. Eggink, rechter, in aanwezigheid van H.C. Hagen, griffier
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Afschrift verzonden op:
Conc.: HH
Coll: MM
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open