4.2Verweerder heeft de volgende antwoorden gegeven.
- Het overleg in Ankara betrof de tweede vergadering van de Joint Readmission
Committee (hierna: JRC). Doel van een JRC is het bespreken van de voortgang in de uitvoering van de Terug- en Overnameovereenkomst die tussen de EU en een derde land is gesloten, in geval van de T&O-overeenkomst tussen de EU en Turkije was het de tweede keer dat de JRC bijeenkwam. De JRC kwam voor het eerst bijeen op 13 juli 2015 in Brussel. Op de agenda stonden onder meer het uitwisselen van informatie over de voortgang van het afsluiten en van de zogenaamde Implementatie Protocollen op basis van artikel 20 van de T&O-overeenkomst, ook het uitwisselen van statistische informatie over de ingediende en afgehandelde T&O-verzoeken en de ervaringen van de lidstaten ten aanzien van de werking van de T&O-overeenkomst in de praktijk kwamen aan bod.
- Het bezoek van twee medewerkers van de Dienst Terugkeer & Vertrek (hierna: DT&V) aan de Consul-Generaal van Turkije was in de eerste plaats bedoeld om kennis te maken met de nieuwe Consul-Generaal, die kort daarvoor was aangetreden. Daarnaast is gesproken over de wijze waarop aan de T&O-overeenkomst uitvoering wordt gegeven door de DT&V en de diplomatieke vertegenwoordigingen van Turkije in Nederland. Er zijn geen concrete zaken tijdens dit gesprek aan de orde gesteld, dus ook niet de zaak van de heer [naam] .
- T&O-aanvragen worden door de DT&V schriftelijk ingediend bij het consulaat-generaal van Turkije in Rotterdam of in Deventer. Als de identiteit en nationaliteit van een vreemdeling zijn vastgesteld, moet het consulaat een akkoord voor terugkeer afgeven. Na het afgeven van een akkoord, geeft het betreffende consulaat een reisdocument af zodra de DT&V daartoe een verzoek doet.
- Indien er geen antwoord wordt ontvangen binnen de termijn zoals is overeengekomen in de Terug- en Overnameovereenkomst, wordt er per zaak bekeken wat de vervolgactie is. Bij het uitblijven van een antwoord kan er op het consulaat-generaal aandacht voor de voortgang worden gevraagd. Als het consulaat geen antwoord geeft en er is een kopie van een identiteitsdocument beschikbaar, dan kan de desbetreffende persoon in beginsel met een EU-staat worden uitgezet. Als het consulaat ondanks een T&O-akkoord weigert om een reisdocument af te geven, dan kan de desbetreffende persoon ook met een EU-staat worden uitgezet. Gelet op het feit er pas enkele maanden met de Terug- en Overnameovereenkomst wordt gewerkt zijn deze vertrekopties uit de overeenkomst nog niet toegepast.
- Tot 8 februari 2016 is er voor zeven personen een terug- en overname akkoord afgegeven door de Turkse vertegenwoordiging.
5. Naar aanleiding van de antwoorden van verweerder heeft eiser het volgende aangevoerd. Eisers nationaliteit en identiteit staan vast. Het consulaat had gelet op verweerders antwoord dan ook een akkoord moeten afgeven, maar omdat dit niet is gebeurd wensen de Turkse autoriteiten hiertoe kennelijk niet over te gaan. Verder is nog steeds onbekend binnen welke termijn verweerder een vervolgactie moet ondernemen. Verweerder heeft vermeld dat de vertrekopties uit de T&O-overeenkomst nog niet zijn toegepast, maar daarbij is nagelaten te duiden wat die andere opties zijn. In het verlengde daarvan vraagt eiser zich af wanneer voor de zeven personen een akkoord is afgegeven. Tot slot meent eiser dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt in hoeverre T&O-verzoeken succesvol zijn geweest voor Turkse onderdanen van wie de nationaliteit is afgenomen en die zijn uitgeschreven als Turks staatsburger, zoals bij eiser het geval is.
6. De rechtbank overweegt het volgende. Eisers beroep is op 16 januari 2016 op een zitting behandeld om inzicht te verkrijgen in de voortgang van de zaak. Hierbij speelde een voorname rol dat eiser een Turks onderdaan is van wie het staatsburgerschap is ingetrokken en dat de voortgangsrapportage over de voortgang in eisers zaak geen uitsluitsel gaf. Ook op de zitting van 28 januari 2016 heeft verweerder niet inzichtelijk kunnen maken wat nu precies de stand van zaken was, hetgeen de reden was voor eerdergenoemde schorsing. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met zijn reactie van 10 februari 2016 nog altijd onvoldoende antwoord heeft gegeven op de door de rechtbank gestelde vragen. Ook heeft verweerder daarmee niet voldoende inzichtelijk gemaakt hoe de T&O procedure in zijn algemeenheid verloopt, hoe dit in het specifieke geval van eiser is verlopen en wat in eisers zaak de vervolgstappen zijn. Over de zeven personen voor wie een T&O akkoord is afgegeven, ontbreekt informatie wanneer dit is gebeurd. Ook heeft verweerder niet geduid op welke vertrekopties hij doelt. Verweerder heeft ter zitting van 16 februari 2016 onder verwijzing naar artikel 11 van de T&O overeenkomst verklaard dat de termijn voor beantwoording van een verzoek 25 dagen bedraagt. Deze termijn kan volgens dat artikel onder voorwaarden tot maximaal 60 dagen worden verlengd. De rechtbank stelt vast dat het T&O-verzoek op 16 december 2016 is ingediend en dat de termijn van 60 dagen, nog daargelaten dat gesteld noch gebleken is dat aan de voorwaarden om te verlengen tot 60 dagen is voldaan, is verstreken zonder beantwoording van het verzoek. Verweerders verklaring ter zitting dat er op 16 februari 2016 een gesprek met de consul generaal stond gepland en eiser, als er geen akkoord zou komen, op een EU-staat kan worden uitgezet, maakt het voorgaande niet anders. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet is gebleken dat het geplande gesprek van 16 februari 2016 wel zal leiden tot toezeggingen of uitsluitsel over de medewerking aan het uitzetten van een Turks onderdaan waarvan de nationaliteit is ingenomen dan wel binnen welke termijn een eventuele overdracht zou kunnen plaatsvinden bij een eventuele toezegging. Daarnaast heeft verweerder niet onderbouwd waar zijn conclusie op is gebaseerd dat eiser op een EU-staat kan worden uitgezet.
7. Dit geheel in ogenschouw genomen, komt de rechtbank tot het oordeel dat er in eisers geval geen concreet zicht op uitzetting bestaat naar Turkije binnen een redelijke termijn en dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld vanaf de datum van indiening van het vervolgberoep op 18 januari 2016.
8. Hieruit volgt dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring.
9. De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 en wel tot een bedrag van € 80,-- per dag dat eiser ten onrechte in een huis van bewaring aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, in totaal € 2480,--.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.240,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 496,--, en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.