Uitspraak
Rechtbank den haag
1.Het procesverloop
- het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 11 december 2015, met producties;
- het verweerschrift, met producties.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap Autobedrijf Duindam Den Haag B.V. (verzoekende partij) en een werknemer (verwerende partij). Het verzoek is ingediend op 11 december 2015, waarbij Duindam verzocht om de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden per de vroegst mogelijke datum, zonder toekenning van een vergoeding, op basis van artikel 7:685 BW. Duindam stelde dat de oude wetgeving, die vóór 1 juli 2015 van toepassing was, van kracht bleef voor deze ontbinding, op grond van het overgangsrecht van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ).
De mondelinge behandeling vond plaats op 17 februari 2016, waarbij zowel de gemachtigde van Duindam als de werknemer in persoon aanwezig waren. De kantonrechter heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen. De werknemer voerde verweer tegen het verzoek van Duindam, waarbij hij de nietigheid of vernietiging van een eerder gesloten beëindigingsovereenkomst inriep.
De kantonrechter oordeelde dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op basis van de beëindigingsovereenkomst niet kan worden aangemerkt als een opzegging van de arbeidsovereenkomst. Hierdoor was het verzoek van Duindam niet ontvankelijk, omdat de grondslag die zij aanvoerde ten tijde van het indienen van het verzoekschrift niet meer van toepassing was. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg.