ECLI:NL:RBDHA:2016:2611

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
14 maart 2016
Zaaknummer
4677990 \ RP VERZ 15-50809
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en toepasselijkheid overgangsrecht WWZ

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap Autobedrijf Duindam Den Haag B.V. (verzoekende partij) en een werknemer (verwerende partij). Het verzoek is ingediend op 11 december 2015, waarbij Duindam verzocht om de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden per de vroegst mogelijke datum, zonder toekenning van een vergoeding, op basis van artikel 7:685 BW. Duindam stelde dat de oude wetgeving, die vóór 1 juli 2015 van toepassing was, van kracht bleef voor deze ontbinding, op grond van het overgangsrecht van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ).

De mondelinge behandeling vond plaats op 17 februari 2016, waarbij zowel de gemachtigde van Duindam als de werknemer in persoon aanwezig waren. De kantonrechter heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen. De werknemer voerde verweer tegen het verzoek van Duindam, waarbij hij de nietigheid of vernietiging van een eerder gesloten beëindigingsovereenkomst inriep.

De kantonrechter oordeelde dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op basis van de beëindigingsovereenkomst niet kan worden aangemerkt als een opzegging van de arbeidsovereenkomst. Hierdoor was het verzoek van Duindam niet ontvankelijk, omdat de grondslag die zij aanvoerde ten tijde van het indienen van het verzoekschrift niet meer van toepassing was. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Zittingsplaats ‘s-Gravenhage
EVV
Zaaknr. 4677990 \ RP VERZ 15-50809
9 maart 2016
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Autobedrijf Duindam Den Haag B.V.,
gevestigd te Den Haag,
verzoekende partij,
hierna te noemen: “Duindam”,
gemachtigde: mr. H.G.R. Meulmeester,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: “ [verweerder] ”,
gemachtigde: mr. V.L.J. van Wersch (De Rechtsagent, Spijkenisse).

1.Het procesverloop

1.1
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 11 december 2015, met producties;
  • het verweerschrift, met producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 februari 2016. Hierbij zijn namens Duindam verschenen de heer [RD] samen met de gemachtigde en is [verweerder] in persoon verschenen, samen met zijn gemachtigde. Van het verhandelde heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt.
1.3
Uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

2.1
Duindam verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] , voor zover die nog niet eerder rechtsgeldig is beëindigd, te ontbinden per zo vroegst mogelijke datum, zonder toekenning van een vergoeding, een en ander op de voet van artikel 7:685 BW.
2.2
Duindam stelt daartoe dat op grond van het bepaalde in artikel XXVII lid 1 onder b. van het Overgangsrecht WWZ, ten aanzien van de vóór 1 juli 2015 geldende wettelijke regeling is bepaald dat deze van toepassing blijft op een opzegging van de
arbeidsovereenkomst gedaan vóór 1 juli 2015 en op de gedingen die daarop betrekking hebben en dat daarom op onderhavig ontbindingsverzoek de oude wetgeving (van vóór 1 juli 2015) van toepassing is.

3.Het verweer

3.1
[verweerder] heeft tegen het verzoek verweer gevoerd. Op dit verweer zal voor zover noodzakelijk hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Onderhavig verzoek tot (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst is ter griffie van deze rechtbank is ontvangen op 11 december 2015 en heeft betrekking op een dienstverband, waaraan op grond van een op 20 april 2015 tussen partijen tot stand gekomen beëindigingsovereenkomst per 1 juni 2015 een eind is gekomen. [verweerder] heeft echter de nietigheid of de vernietiging van deze beëindigingsovereenkomst ingeroepen. Hierover is een aparte procedure aanhangig bij deze rechtbank.
4.2
Duindam stelt dat, ondanks dat het verzoek na inwerkingtreding van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) op 1 juli 2015 is ingediend, artikel XXII lid 1, aanhef en onder b. van het Overgangsrecht WWZ bepaalt dat het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 alsmede artikel 665 en afdeling 9 van Boek 7, titel 10 van het BW, zoals deze luidden vóór 1 juli 2015, van toepassing blijven op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst tot stand gekomen voor dat tijdstip. [verweerder] heeft zich bij monde van zijn gemachtigde bij deze stelling aangesloten.
4.3
Naar het oordeel van de kantonrechter kan, gelet op hetgeen is opgenomen in de Memorie van Toelichting (Parlementaire Geschiedenis WWZ), een beëindiging van een arbeidsovereenkomst op grond van een tussen partijen gesloten beëindigingsovereenkomst niet worden aangemerkt als een opzegging van de arbeidsovereenkomst en is de bij deze rechtbank aanhangige procedure in verband met de nietigheid of vernietigbaarheid van de beëindigingsovereenkomst niet een procedure die betrekking heeft op een opzegging van de arbeidsovereenkomst.
4.4
Nu Duindam ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft volhard in haar stelling dat het oude recht van vóór 1 juli 2015 op onderhavig verzoek van toepassing is en geen andere grondslag heeft aangevoerd, beroept Duindam zich in deze procedure derhalve op een bepaling, die ten tijde van het indienen van het verzoekschrift op 11 december 2015 niet meer van toepassing was. Daarom zal Duindam niet ontvankelijk worden verklaard in het verzoek.
4.5
Gelet op het voorgaande behoeven de overige stellingen en verweren van partijen geen nadere bespreking.
4.6
De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren.

5.De beslissing

De kantonrechter:
- verklaart Duindam niet ontvankelijk in het verzoek;
- compenseert de proceskosten zodanig tussen partijen dat elke partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.W.D. Bom, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare zitting van 9 maart 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.