ECLI:NL:RBDHA:2016:2553

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
10 maart 2016
Zaaknummer
AWB 16/1540, 16/1541
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Chinese vrouw die bekeerd is tot het christendom en vreest voor vervolging bij terugkeer naar China

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2016 uitspraak gedaan in het beroep van een Chinese vrouw die asiel heeft aangevraagd in Nederland. De vrouw, die sinds oktober 2013 bekeerd is tot het christendom, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de staatssecretaris van mening was dat de vrees van de vrouw voor vervolging in China niet aannemelijk was. De vrouw heeft echter aangevoerd dat zij eerder is vervolgd vanwege haar geloof en dat de situatie in China voor christenen verslechtert. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de vrees van de vrouw voor vervolging niet reëel was. De rechtbank wees erop dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de eerdere geloofwaardig geachte vervolging van de vrouw en dat de argumenten die werden aangevoerd om aan te nemen dat de vervolging zich niet opnieuw zou voordoen, niet voldoende waren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de vrouw, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vrouw.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/1540 (beroep)
AWB 16/1541 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 23 februari 2016 in de zaak tussen

[eiseres] (alias [eiseres] ),

geboren op [geboortedatum 1] (alias [geboortedatum 1] ), van Chinese nationaliteit,
eiseres, verzoekster
hierna te noemen eiseres,
(gemachtigde: mr. C.E. Stassen-Buijs, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. B. van Beers, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiseres heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiseres heeft ter onderbouwing van haar aanvraag het volgende aangevoerd. Eiseres is sinds oktober 2013 bekeerd tot het christendom. Eiseres gaat naar huiskerkbijeenkomsten en zij heeft geprobeerd anderen te evangeliseren. Op 5 april 2014 viel de politie het huis binnen waar zij op dat moment was voor een huiskerkbijeenkomst. Eiseres werd aangehouden en werd 15 dagen gedetineerd. Vanaf juni 2014 tot oktober 2014 werden er controles gehouden door de politie, op zoek naar christenen. Ook is de politie een paar keer bij haar aan de deur geweest. Eiseres was zo bang dat zij heeft besloten China te verlaten.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres, zoals toegelicht ter zitting, afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, Vw op basis van het volgende. Verweerder heeft bij het onderzoek betrokken dat eiseres op 14 december 2014 Nederland is ingereisd, maar dat zij zich eerst op 17 februari 2015 bij de Nederlandse autoriteiten heeft gemeld. Verweerder heeft de volgende elementen als relevant aangemerkt en beoordeeld:
- de identiteit en nationaliteit van eiseres. Verweerder acht dit element, mede naar aanleiding van het bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken opgevraagde visumdossier, geloofwaardig, ondanks dat eiseres pas tijdens het eerste gehoor heeft aangegeven dat de naam op het visum, waarmee zij legaal is uitgereisd, haar echte naam is.
- eiseres is bekeerd tot het christelijke geloof. Verweerder acht dit geloofwaardig.
- eiseres is opgepakt bij een huiskerkbijeenkomst in april 2014 door de Chinese autoriteiten en 15 dagen vastgehouden door de Chinese autoriteiten vanwege haar aanwezigheid op de bijeenkomst. Verweerder acht dit element ook geloofwaardig.
Verweerder acht de aan de geloofwaardig geachte gebeurtenissen ontleende vrees niet aannemelijk. Eiseres komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw.
De aanvraag is kennelijk ongegrond geacht omdat eiseres de Minister heeft misleid over haar identiteit.
Eiseres voert in de eerste plaats aan dat verweerder de vrees van eiseres over wat haar bij terugkeer te wachten staat ten onrechte niet aannemelijk heeft geacht. Gelet op artikel 31, vijfde lid, Vw is er een duidelijke aanwijzing dat de vrees van eiseres gegrond en reëel is, gelet op de vervolging in de zin van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag) waaraan zij reeds is blootgesteld. Verweerder heeft niet, althans onvoldoende, gemotiveerd wat de goede redenen zijn om aan te nemen dat de vervolging zich niet opnieuw zal voordoen. Het korte verblijf in het land van herkomst na haar vrijlating, de legale uitreis, alsmede het beroep op algemene stukken waaruit blijkt dat alleen personen die een prominente rol of figuur vormen binnen de christelijke geloofsgemeenschap een risico lopen op vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), is daarvoor onvoldoende, omdat eiseres eerder ook al vervolgd is op grond van haar religie en geloofsbelijdenis in een huiskerk. Daarbij komt dat legale uitreis, blijkens de overgelegde stukken, niet zonder meer maakt dat zij niet in de negatieve belangstelling staat. Nu eiseres bij terugkeer haar geloof weer zal gaan belijden op de wijze waarop ze dat voorheen deed, is de vrees voor vervolging op grond van die belijdenis, mede gelet op wat haar in het verleden is overkomen, reëel.
3.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de vrees die eiseres aan de geloofwaardig geachte gebeurtenissen ontleent, niet aannemelijk is. Eiseres is na de arrestatie in april 2014 na 15 dagen vrijgelaten vanwege een gebrek aan bewijs, heeft hierna nog zonder problemen in China kunnen verblijven tot december 2014, hetgeen wordt bevestigd door de omstandigheid dat zij zonder problemen een op eigen naam gesteld paspoort heeft aangevraagd en verkregen, zij op basis van dit paspoort ook zonder problemen een visum heeft aangevraagd en verkregen, en zij op legale wijze met uitreisstempel, met dit paspoort, wederom zonder problemen, is uitgereisd. Daarbij komt dat niet aannemelijk is geworden dat de enkele bekering tot het christendom respectievelijk het uitoefenen van het christelijke geloof in China reeds leidt tot een aannemelijke vrees. Verweerder verwijst naar informatie van het Britse Home Office:
• Country Information and Guidance: Christians van 13 juni 2014;
• Operational Guidance Note China oktober 2013, updated 6 december 2014.
Hieruit komt naar voren dat vervolging vanwege het christelijk geloof statistisch gezien virtueel te verwaarlozen is. Als er al problemen van de zijde van de Staat zijn, handelt het daarnaast voornamelijk om het sluiten van kerkgebouwen. Wat betreft individuen die te vrezen hebben voor vervolging van de zijde van de Staat, gaat het bovendien enkel om personen die een prominente rol of figuur vormen binnen hun gemeenschap. In het geval van eiseres is er dan ook geen enkele reden om aan te nemen dat zij bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag vanwege haar religieuze voorkeur. Ook al is zij eenmaal gedetineerd geweest vanwege haar aanwezigheid in een huiskerk, zij is vrijgelaten vanwege gebrek aan bewijs. Niet geloofwaardig is dat zij hierna nog door de Chinese autoriteiten in de gaten is gehouden en gezocht is vanwege haar bekering.
Verweerder heeft desgevraagd ter zitting naar voren gebracht dat de arrestatie en detentie in het verleden weliswaar aangemerkt kunnen worden als vervolging, maar dat dit niet maakt dat de vrees van eiseres reëel is. Die vervolging is met de vrijlating vanwege een gebrek aan bewijs tot een einde gekomen en met voormelde argumenten is sprake van goede redenen om aan te nemen dat die vervolging zich niet opnieuw zal voordoen. Daarbij komt nog dat eiseres in het aanvullend gehoor heeft verklaard dat zij in de periode na de detentie nog naar huiskerkbijeenkomsten is geweest en deze heeft bezocht, hetgeen een aanwijzing is dat dat kon, ondanks de eerdere detentie.
3.2
Op grond van artikel 31, vijfde lid, Vw is het feit dat de vreemdeling in het verleden reeds is blootgesteld aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, of dat hij hiermee rechtstreeks is bedreigd, een duidelijke aanwijzing dat de vrees van de vreemdeling voor die vervolging gegrond is en het risico op die ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of die ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat de vervolging zich niet opnieuw zal voordoen. Daartoe is reeds redengevend dat verweerder bij de beoordeling of de vrees van eiseres voor vervolging op grond van het (wederom) belijden van het christelijk geloof na terugkeer in het land van herkomst reëel is, onvoldoende heeft betrokken de geloofwaardig geachte eerdere vervolging op grond van het belijden van het geloof. Zo heeft verweerder ten aanzien van de vrees voor vervolging op grond van nieuwe geloofsuitingen bij terugkeer verwezen naar algemene stukken, inhoudende dat enkel personen die een prominente rol of figuur vormen binnen de christelijke gemeenschap risico op vervolging lopen, terwijl, nog daargelaten de vraag of de door eiseres ingebrachte stukken een ander licht op het voorgaande doen schijnen, eiseres, ondanks het feit dat ze geen prominente rol of plek in die gemeenschap heeft, zoals zij heeft verklaard, wel eerder vervolgd is. Het standpunt van verweerder dat haar eerdere arrestatie en detentie de vrees niet reëel maakt, omdat zij is vrijgelaten vanwege een gebrek aan bewijs, is onvoldoende voor een ander oordeel, omdat uit deze vrijlating zonder nadere motivering niet de conclusie kan worden getrokken dat eiseres na eventuele toekomstige arrestaties wederom zal worden vrijgelaten wegens gebrek aan bewijs. Het aanvullend standpunt ter zitting, dat de omstandigheid dat ze in de periode van acht maanden na haar vrijlating haar geloof kennelijk zonder problemen heeft kunnen belijden een aanwijzing is dat haar vrees niet aannemelijk is, maakt in de eerste plaats geen deel uit van het bestreden besluit en is ook overigens onvoldoende motivering voor de conclusie dat er goede redenen zijn dat de vervolging vanwege haar geloof en het belijden ervan zich niet opnieuw zal voordoen. Eiseres heeft ter zitting terecht betoogd dat het om een relatief korte periode gaat en voorts dat geenszins kan worden uitgesloten dat de situatie in China, zoals onder meer blijkt uit het door eiseres ingebrachte jaarrapport 2015 van Human Rights Watch, na de periode waarover eiseres heeft verklaard, dienaangaande verslechterd is. Bovendien blijkt uit het nader gehoor (pagina 12) dat zij heeft verklaard dat zij haar huiskerkbezoek aanvankelijk gestopt en daarna beperkt heeft voortgezet. Gelet op het voorgaande heeft verweerder bij de beoordeling van de aannemelijkheid van de vrees bij terugkeer voor repercussies betrekking hebbend op toekomstige geloofsuitingen, zich onvoldoende rekenschap gegeven van de eerder geloofwaardig geachte gebeurtenissen en aldus onvoldoende gemotiveerd dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat de vervolging zich niet opnieuw zal voordoen.
De beroepsgrond slaagt.
4. Het beroep is reeds hierom gegrond. Gelet hierop behoeven de overige gronden geen bespreking meer. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet op hetgeen in het voorgaande onder 3.3 is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten en gelet op de aard van de procedure (algemene asielprocedure) zal de rechtbank evenmin toepassing geven aan de bestuurlijke lus, als bedoeld in artikel 8:51a Awb. Verweerder zal een nieuw besluit dienen te nemen op de aanvraag van eiseres, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak.
5. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 992,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Verzoek om een voorlopige voorziening
6. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
7. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
8. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 496,- (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten in verband met het beroep en draagt verweerder op € 992,- te betalen.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 496,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, rechter, tevens voorzieningenrechter in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2016.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel