ECLI:NL:RBDHA:2016:253

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1868
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag in het licht van verblijfsstatus echtgenoot

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over de toekenning van kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag voor het jaar 2013. Eiseres, die in 2013 een voorschot kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag had aangevraagd, zag haar echtgenoot zijn verblijfsstatus verliezen op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Dit leidde tot de vraag of eiseres recht had op kinderopvangtoeslag, aangezien haar echtgenoot niet voldeed aan de werkeis van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp). De rechtbank oordeelde dat de echtgenoot om sociale redenen niet in staat was om voor het kind van eiseres te zorgen, en dat eiseres zich in dat geval tot de gemeente moest wenden voor een tegemoetkoming in de kinderopvang op basis van een sociaal-medische indicatie.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, omdat verweerder had aangegeven alsnog voor het hele jaar 2013 kindgebonden budget toe te zullen kennen. Echter, met betrekking tot de kinderopvangtoeslag oordeelde de rechtbank dat verweerder terecht had geweigerd om vanaf 4 september 2013 een voorschot kinderopvangtoeslag toe te kennen, omdat de echtgenoot niet voldeed aan de werkeis. De rechtbank benadrukte dat de wetgever bewust had gekozen om alleen ouders die arbeid en zorg combineren recht te geven op kinderopvangtoeslag. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar handhaafde de rechtsgevolgen voor de kinderopvangtoeslag.

De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.232 en droeg verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiseres te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 15/1868 en SGR 15/2772

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2016 in de zaken tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. K. Mohasselzadeh),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft tegen het hierna onder 3 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 30 januari 2015 (het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen op 12 maart 2015 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde [persoon A]. De rechtbank heeft op verzoek van verweerder het onderzoek geschorst.
Verweerder heeft bij brief van 7 september 2015 een nader standpunt ingenomen.
Namens eiseres is hierop gereageerd bij brief van 15 oktober 2015. Daarbij heeft zij haar beroep gehandhaafd.
De voortzetting van het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2015.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde [persoon B].

Overwegingen

Feiten
1. Bij beschikking met dagtekening 21 augustus 2013 is aan eiseres een voorschot kindgebonden budget 2013 toegekend van € 848.
2. Met dagtekening 21 september 2013 is aan eiseres, voor zover hier van belang, een voorschot kinderopvangtoeslag 2013 toegekend van € 4.034 voor de periode vanaf 16 juli 2013.
3. Met dagtekening 22 oktober 2013 is, voor zover hier van belang, het voorschot kindgebonden budget herzien naar € 593 en het voorschot kinderopvangtoeslag herzien naar € 1.182. Hierbij is ten aanzien van het kindgebonden budget met ingang van 1 oktober 2013 en ten aanzien van de kinderopvangtoeslag met ingang van 4 september 2013 geen recht meer toegekend. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
4. Bij definitieve beschikking van 1 april 2015 is het kindgebonden budget 2013 vastgesteld op € 593, de kinderopvangtoeslag 2013 is vastgesteld op € 1.007. Tegen deze besluiten zijn geen rechtsmiddelen ingesteld.
5. Bij brief van 7 september 2015 heeft verweerder het nadere standpunt ingenomen dat aan eiseres voor het hele berekeningsjaar 2013 kindgebonden budget kan worden toegekend. Verweerder handhaaft zijn beslissing om vanaf 4 september 2013 geen kinderopvangtoeslag 2013 toe te kennen.
Geschil6.De rechtbank is van oordeel dat verweerder eerst met de brief van 7 september 2015 zijn standpunt met betrekking tot de kinderopvangtoeslag toereikend heeft gemotiveerd. Met betrekking tot het kindgebonden budget is verweerder aan eiseres tegemoetgekomen. De rechtbank ziet hierin aanleiding het beroep gegrond te verklaren. verklaren en het bestreden besluit te vernietigen.
6.1.
Eiseres stelt dat haar echtgenoot (toeslagpartner) op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag geen verblijfvergunning krijgt. Haar echtgenoot kan en mag Nederland niet verlaten. Zij wonen niet samen. Eiseres kan om religieuze redenen niet scheiden van haar echtgenoot en wil dat zelf ook niet. De beslissing op bezwaar is onzorgvuldig genomen. Zolang dit besluit in stand blijft kan eiseres het beroep met betrekking tot het kindgebonden budget niet intrekken
Ten aanzien van de kinderopvangtoeslag stelt eiseres zich op het standpunt dat aan de werkeis van haar echtgenoot voorbij moet worden gegaan omdat hij geen verblijfsrecht heeft in Nederland. Het kan niet zo zijn dat, omdat haar toeslagpartner niet met haar mag samenwonen, hij niet in Nederland mag verblijven, hij niet verplicht is om terug te keren naar zijn land van herkomst en niet uitgezet kan worden, aan eiseres de kinderopvangtoeslag wordt onthouden.
6.2.
Ten aanzien van het voorschot kinderopvangtoeslag 2013 stelt verweerder dat dit terecht is geweigerd vanaf september 2013 omdat aan de werkeis van de echtgenoot niet is voldaan. De afspraak met het Ministerie van Sociale zaken en werkgelegenheid is dat in de gevallen waarin niet aan de werkeis wordt voldaan, zoals in het geval van detentie of ziekte, de ouder zich tot de gemeente moet wenden.
Beoordeling van het geschil
7. Vast staat dat de echtgenoot van eiseres vanaf 4 september 2013 geen geldige verblijfstitel in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 heeft. De echtgenoot van eiseres heeft -kortgezegd- artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag tegengeworpen gekregen, maar kan op grond van artikel 3 van het EVRM niet worden uitgezet naar zijn land van herkomst. Eiseres heeft in het kader van haar inburgering in 2013 deelgenomen aan een inburgeringstraject en om deze reden kinderopvangtoeslag aangevraagd.
7.1.
Om aanspraak te maken op kinderopvangtoeslag moet worden voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 1.6. van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp). Uit dit artikel blijkt dat een voorwaarde voor het recht op kinderopvangtoeslag is dat de aanvrager en diens toeslagpartner in het betreffende jaar arbeid verrichten, een opleiding volgen of deelnemen aan een re-integratietraject. Niet in geschil is dat de echtgenoot en toeslagpartner van eiseres in de betreffende periode niet werkte, geen opleiding en geen re-integratietraject volgde en in die zin niet voldeed aan de “werkeis” van de Wkkp.
7.2.
Eiseres voert, zo begrijpt de rechtbank, aan dat de werkeis aan haar echtgenoot niet mag worden tegengeworpen omdat hij gelet op zijn 1F status niet in staat is om de zorg voor het kind op zich te nemen.
Met betrekking tot deze stelling overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de Memorie van Toelichting bij de Wet kinderopvang (de voorloper van de Wkkp) blijkt dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om enkel aan ouders die arbeid en zorg combineren, kinderopvangtoeslag toe te kennen. Dit betreft niet alleen werknemers of zelfstandigen, maar ook uitkeringsgerechtigden die van kinderopvang gebruik maken vanwege deelname aan toeleidingstrajecten naar betaald werk of nieuwkomers die een inburgeringstraject volgen. De aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat niet als de ouder of toeslagpartner niet deelneemt aan arbeid in deze ruime zin (Kamerstukken II, vergaderjaar 2001/2002, 28 447, nr.3. p.13).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op voornoemde dwingendrechtelijke bepalingen, terecht op het standpunt gesteld dat de echtgenoot niet deelneemt aan arbeid in voormelde zin en dat eiseres daarom geen aanspraak kan maken op (verdere) toekenning van kinderopvangtoeslag 2013.
7.3.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt voorts dat de wetgever heeft erkend dat kinderopvang noodzakelijk kan zijn in het geval er sprake is van een handicap of chronische ziekte bij de ouders of één van de ouders, maar heeft ervoor gekozen deze zogenoemde kinderopvang op sociaal-medische indicatie aan de gemeenten over te laten (TK 2001/2002, 28447, nr. p.15). Verweerder heeft in dit verband gewezen op afspraken met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Naar de rechtbank begrijpt doelt verweerder op de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 juli 2014 waaruit blijkt dat gemeenten sinds 2005 verantwoordelijk zijn voor kinderopvang op basis van een sociaal-medische indicatie en dat hiervoor gezinnen in aanmerking komen die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag, bijvoorbeeld omdat maar één van de ouders werkt, terwijl de andere ouder om sociale of gezondheidsredenen tijdelijk niet in staat is om voor de kinderen te zorgen. Naar de rechtbank aannemelijk acht, moet de echtgenoot om sociale redenen, zijn 1F status, niet in staat worden geacht om voor het kind van eiseres te zorgen.
Eiseres had zich daarom voor een tegemoetkoming in de kinderopvang tot de gemeente moeten wenden. Naar de rechtbank begrijpt is daarvan ook sprake geweest. Verweerders weigering om na 4 september 2013 een voorschot kinderopvangtoeslag toe te kennen kan dan ook in stand blijven.
Proceskosten
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.232 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 496, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).
Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover dat het voorschot kinderopvangtoeslag over 2013 betreft, in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.232;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)