ECLI:NL:RBDHA:2016:2481

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
C-09-478086-HA ZA 14-1320
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake douanerecht en vertegenwoordiging in de importzendingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een geschil tussen Donex Shipping and Forwarding B.V. en Windhorst Transport B.V. met betrekking tot de aansprakelijkheid voor een naheffingsaanslag die door de douane is opgelegd aan Donex. Donex, een expediteur, heeft gedurende een periode van ongeveer vijftien jaar importzendingen voor Windhorst afgehandeld. De douane heeft een Uitnodiging tot Betaling (UTB) opgelegd aan Donex voor een naheffingsaanslag van € 954.269,50, omdat de werkelijke oorsprong van de goederen niet Thailand was, maar China. Donex heeft bezwaar aangetekend tegen deze UTB, maar dit is ongegrond verklaard door de rechtbank Noord-Holland. Donex heeft vervolgens Windhorst en de vennoten van de vennootschap onder firma [de V.O.F.] aangesproken voor betaling van de UTB, waarbij zij stelt dat Windhorst als opdrachtgever verantwoordelijk is voor de kosten die voortvloeien uit de UTB. De rechtbank heeft geoordeeld dat Windhorst als middellijk vertegenwoordiger heeft gehandeld en dus aansprakelijk is voor de UTB. De vordering van Donex tegen [de V.O.F.] is afgewezen, maar Windhorst is veroordeeld tot betaling van het door Donex aan de douane betaalde bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten. In de vrijwaringszaak is [de V.O.F.] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van hetgeen waartoe Windhorst in de hoofdzaak is veroordeeld, inclusief de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

team handel
zaak- / rolnummers: C/09/478086 / HA ZA 14-1320 en C/09/483626 / HA ZA 15-250
Vonnis van 24 februari 2016
in zaak C/09/478086 / HA ZA 14-1320 (de hoofdzaak) van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DONEX SHIPPING AND FORWARDING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. E. Wilke,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WINDHORST TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Hazerswoude-Dorp,
gedaagde,
advocaat mr. J.A. Biermasz,
2. de vennootschap onder firma

[de V.O.F.] ,

3.
[A] ,
4.
[B] ,
gevestigd/wonende te [vestigingsplaats/woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. O.R. van Hardenbroek,
in zaak C/09/483626 / HA ZA 15-250 (de vrijwaringszaak) van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WINDHORST TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Hazerswoude-Dorp,
eiseres,
advocaat mr. J.A. Biermazs,
tegen
1. de vennootschap onder firma

[de V.O.F.] ,

2.
[A] ,
3.
[B] ,
gevestigd/wonende te [vestigingsplaats/woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. O.R. van Hardenbroek.
Eiseres in de hoofdzaak wordt aangeduid als “Donex”, gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in de vrijwaringszaak als “Windhorst”. Gedaagden sub 2 tot en met 4 in de hoofdzaak en gedaagden in de vrijwaringszaak worden tezamen aangeduid als “ [de V.O.F. cs] ” en anders als “ [de V.O.F.] ” respectievelijk “ [A cs] ”.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
in de hoofdzaak:
- het vonnis in het vrijwaringsincident van 14 januari 2015 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord met producties van Windhorst;
- de conclusie van antwoord van [de V.O.F. cs] ;
- het tussenvonnis waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van de op 12 juni 2015 gehouden comparitie van partijen en de daarin genoemde stukken;
- de opmerkingen van partijen over het buiten hun aanwezigheid opgemaakte proces-verbaal;
- de aktes na comparitie van Donex, Windhorst respectievelijk [de V.O.F. cs] .
1.2
Tot slot is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

in beide zaken
2.1.
[de V.O.F.] handelt in technische toebehoren en importeert goederen uit het Verre Oosten. [A cs] zijn de vennoten van [de V.O.F.] .
2.2.
Windhorst is een logistiek dienstverlener, die gedurende ongeveer twintig jaar door [de V.O.F.] is ingeschakeld voor logistieke afhandeling van de importzendingen van [de V.O.F.] .
2.3.
Donex is een expediteur. Zij is gedurende ongeveer vijftien jaar door Windhorst ingeschakeld voor het verrichten van inklaringen van de importzendingen van [de V.O.F.] en het presenteren van de naamcognossementen voor deze importzendingen.
2.4.
Tussen 6 juni 2011 en 13 december 2011 heeft Donex op eigen naam en voor eigen rekening tien aangiften gedaan ten invoer van bevestigingsmiddelen (bouten, schroeven, veerringen en sluitringen) in de EU. Op deze tien aangiften, die hierna tezamen worden aangeduid als ‘de aangiften’, heeft Donex Thailand vermeld als land van oorsprong van de bevestigingsmiddelen.
2.5.
Donex verkreeg voor het doen van de aangiften steeds de volgende schriftelijke opdracht van Windhorst:
“GELIEVE DE ZENDING OP NAAM VAN ( [de V.O.F.] ) IN TE KLAREN
CONDITIES FREIGHT PREPAID
ALLE KOSTEN AAN ALS OVEREENGEKOMEN”
2.6.
Per in te klaren zending verkreeg Donex van Windhorst verder:
i) de handelsfactuur van de goederen (van het in Thailand gevestigde bedrijf United Frontier Co. Ltd.);
ii) formulier A (certificate of origin), dat Thailand vermeldt;
iii) de Bill of Lading voor vervoer van de goederen van Thailand naar Nederland;
iv) een schriftelijke opdracht van [de V.O.F.] aan Windhorst, die als volgt luidde:
“Gelieve te ontvangen, controleren, tellen, vrijmaken en inklaren onder ons codenummer BTW NL 8062.37.697 B01 (en dan steeds de goederen, toevoeging rechtbank)”
2.7.
Voor september 2005 was het technisch niet mogelijk voor douane expediteurs om in naam van een ander aangifte te doen. Na september 2005 kon dit wel. Zowel voor als na september 2005 bevatten de schriftelijke opdrachten van [de V.O.F.] respectievelijk Windhorst de hiervoor onder 2.5 en 2.6 geciteerde bewoordingen en gaf Windhorst dus aan Donex opdracht om ‘
op naam van’[de V.O.F.] in te klaren, na de van [de V.O.F.] verkregen opdracht om ‘
op ons BTW-nummer’ (van [de V.O.F.] ) in te klaren. Donex is ook na september 2005 voortgegaan met het op eigen naam en voor eigen rekening inklaren van de importzendingen van [de V.O.F.] .
2.8.
Donex factureerde de inklaringskosten (van € 33,75 per zending voor de tien aangiften) steeds aan Windhorst.
2.9.
Nadat dit op 14 mei 2014 was aangekondigd, heeft op 4 juni 2014 het Landelijk Oorsprong Team van de Belastingdienst/douane Nijmegen (hierna: de douane) een Uitnodiging tot Betaling aan Donex opgelegd voor een naheffingsaanslag antidumpingheffingen van € 954.269,50 met een invorderingsrente van 4% vanaf 14 juni 2014 in verband met de aangiftes (hierna: de UTB). De UTB vermeldt dat uit onderzoek van het Europese Anti fraudebureau OLAF zou zijn gebleken dat de werkelijke oorsprong van de goederen niet Thailand was, maar China. De goederen zouden vanuit China via Thailand zijn doorgevoerd naar de EU. Op grond van de Verordening (EG) nr. 91/2009 is een antidumpingheffing verschuldigd.
2.10.
Donex heeft bezwaar en beroep aangetekend tegen de UTB. Deze procedure heeft geleid tot ongegrondverklaring van het beroep van Donex door rechtbank Noord-Holland bij uitspraak van 27 juli 2015. Donex heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
2.11.
Op 4 augustus 2014 heeft Donex Windhorst, [de V.O.F.] en [A cs] op de hoogte gesteld van de UTB en gevorderd dat het bedrag daarvan binnen 5 dagen aan haar wordt betaald.
2.12.
Op 11 augustus 2014 heeft Donex Windhorst, [de V.O.F.] en [A cs] in gebreke gesteld, met een termijn voor betaling van 48 uur.
2.13.
Donex heeft de volgende betalingen – tot een bedrag van in totaal € 970.468,50 – aan de douane verricht:
- 25 september 2014: € 479.269,50;
- 8 december 2014: € 50.000;
- 10 december 2014: € 13.117;
- 15 januari 2015: € 428.082.
Daarmee heeft Donex het bedrag van de UTB voldaan, vermeerderd met € 16.199 aan invorderingsrente.

3.Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
Donex vordert dat Windhorst en [de V.O.F. cs] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan Donex van:
de hoofdsom van € 954.269,50;
de door de douane belaste boeterente van 4% per jaar vanaf 14 juni 2014 voor het nog niet betaalde gedeelte van de UTB tot en met de dag der volledige voldoening;
primair de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW subsidiair de wettelijke rente ex artikel 6:199 BW vanaf 6 augustus 2014 dan wel de dag der dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening over het betaalde deel van de UTB;
de buitengerechtelijke kosten van € 6.546;
de kosten van conservatoire beslaglegging van € 3.608;
de proceskosten.
3.2.
Windhorst en [de V.O.F. cs] voeren gemotiveerd verweer.
in de vrijwaringszaak
3.3.
Windhorst vordert dat [de V.O.F. cs] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van datgene waartoe Windhorst in de hoofdzaak jegens Donex veroordeeld mocht worden, met inbegrip van de kostenveroordeling en met veroordeling van [de V.O.F. cs] in de proceskosten.
3.4.
[de V.O.F. cs] voeren gemotiveerd verweer.

4.De beoordeling

in de hoofdzaak
wie is opdrachtgever van Donex ?
4.1.
Partijen twisten over de vraag wie als opdrachtgever van Donex heeft te gelden, Windhorst of [de V.O.F.] . Vaststaat dat Windhorst de opdrachten tot inklaring van de importzendingen van [de V.O.F.] heeft gegeven aan Donex. Partijen zijn verdeeld over de vraag of Windhorst daarbij is opgetreden als onmiddellijk vertegenwoordiger (handelend in naam van [de V.O.F.] , die dan heeft te gelden als wederpartij van Donex) dan wel als middellijk vertegenwoordiger van [de V.O.F.] (handelend in eigen naam, waarbij Windhorst zichzelf als wederpartij verbond).
4.2.
Voor het antwoord op de vraag of Windhorst – zoals zij stelt – heeft gehandeld in de hoedanigheid van onmiddellijk vertegenwoordiger is beslissend hetgeen zij en Donex over en weer hebben verklaard en hetgeen deze partijen uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Daarbij kan mede van belang zijn hoe partijen zich tevoren met betrekking tot soortgelijke werkzaamheden hadden gedragen. Ook omstandigheden van na het geven van de opdrachten kunnen van belang zijn.
4.3.
De rechtbank concludeert dat Windhorst de opdrachten tot inklaring van de importzendingen van [de V.O.F.] heeft gegeven als middellijk vertegenwoordiger van [de V.O.F.] , dus handelend in eigen naam. Daarmee heeft Windhorst te gelden als opdrachtgever van Donex. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat het bij het inschakelen van een derde (Donex) voor het verrichten van douanewerkzaamheden in de eerste plaats op de weg van Windhorst lag om voldoende duidelijk aan te geven in welke hoedanigheid zij handelde.
4.5.
Uit de opdrachten en de meegezonden stukken (zie 2.5 en 2.6) blijkt, voor Donex kenbaar, dat [de V.O.F.] de opdrachtgever/klant was van Windhorst, waaraan [de V.O.F.] opdracht had gegeven voor de gehele logistieke afwikkeling van de importzendingen waaronder de inklaring daarvan. Niet in geschil is dat Donex over (de opdrachten tot) inklaren van importzendingen van [de V.O.F.] steeds contact had met Windhorst, zowel over de aangiften uit 2011 als in de jaren daarvoor en daarna, en dat zij steeds aan Windhorst factureerde.
4.6.
Anders dan Windhorst stelt, duidt de in de in haar opdracht vervatte zinsnede dat ‘
op naam van’[de V.O.F.] moet worden ingeklaard, niet op het geven van deze opdracht als onmiddellijk vertegenwoordiger van [de V.O.F.] . Deze zinsnede houdt onmiskenbaar de opdracht in om bij het inklaren op te treden als (direct) fiscaal vertegenwoordiger van [de V.O.F.] . Uit deze volmachtverlening behoefde Donex niet af te leiden dat daarmee bedoeld werd een directe contractuele band tot stand te brengen tussen [de V.O.F.] enerzijds als opdrachtgever en Donex als opdrachtnemer.
4.7.
De voor Donex kenbare, onbetwist door Windhorst vervulde faciliterende, regelende rol bij het geven van de opdracht aan Donex leidt evenmin tot het door Windhorst gewenste resultaat, aangezien deze rol zowel door een middellijk als door een onmiddellijk vertegenwoordiger kan worden vervuld. Dat Donex en [de V.O.F.] van elkaars bestaan wisten en incidenteel – in het kader van de afgifte van de naamcognossementen en naar aanleiding van eerder (tot lagere bedragen) opgelegde UTB’s – direct contact hadden, leidt evenmin tot de conclusie dat Windhorst bij het geven van de opdrachten aan Donex tot inklaring van de importzendingen van [de V.O.F.] optrad als onmiddellijk vertegenwoordiger, net zo min als het gegeven dat het – overigens via Windhorst gelegde – directe contact tussen Donex en [de V.O.F.] over de eerder opgelegde UTB’s heeft geleid tot betaling door [de V.O.F.] van de bedragen van die UTB’s.
4.8.
De door Windhorst aangehaalde omstandigheden van het – in opdracht van Windhorst – door Donex presenteren van de naamcognossementen voor de zendingen van [de V.O.F.] , het incidentele contact dat [de V.O.F.] en Donex in dat verband hadden, de mededelingen van [de V.O.F.] aan derden dat Donex de cognossementen zou presenteren en de daarin genoemde containers in ontvangst zou nemen en het vermelden van Donex als
notify partyop
release orderswijzen alle op volmachtverlening, waarbij Donex in naam van [de V.O.F.] optrad. Ook met deze volmachtverlening is niet gezegd dat Windhorst bij het geven van de opdrachten in kwestie optrad als onmiddellijk vertegenwoordiger van [de V.O.F.] . Ook deze opdrachten van Windhorst, gegeven ter uitvoering van haar faciliterende, regelende rol als logistiek dienstverlener, in de door Windhorst benadrukte context van de logistieke dienstverlening, kunnen zowel als middellijk als onmiddellijk vertegenwoordiger worden gegeven.
vrijwaringsplicht op grond van de Fenex-voorwaarden
4.9.
Niet betwist is dat op de Fenex-voorwaarden, die Donex en Windhorst beide hanteren en waarnaar wordt verwezen op de facturen van Windhorst, van toepassing zijn op de overeenkomst van opdracht tussen Windhorst en Donex uit hoofde waarvan Donex de aangiften heeft gedaan. Artikel 17 lid 7 van de Fenex-voorwaarden verplicht de opdrachtgever (Windhorst) te allen tijde om in verband met de opdracht door enige overheid in te vorderen dan wel na te vorderen bedragen alsmede daarmee samenhangende opgelegde boetes aan de expediteur (Donex) te vergoeden. Op grond van de Fenex-voorwaarden en artikel 7:406 BW is Windhorst als opdrachtgever gehouden om aan Donex als douane-expediteur te vergoeden wat deze op grond van de als naheffing te beschouwen UTB aan de inspecteur heeft moeten betalen, tenzij het opleggen van de antidumpheffing aan Donex valt toe te rekenen. Nu alle handelingen en werkzaamheden van Donex op grond van artikel 11 lid 1 Fenex-voorwaarden geschieden voor rekening en risico van de opdrachtgever (Windhorst), is dat laatste niet aan de orde.
4.10.
Dat Donex, zoals Windhorst heeft benadrukt, nadat dat in september 2005 technisch en dus feitelijk mogelijk werd, geen gebruik heeft gemaakt van de aan haar gegeven volmacht en de importzendingen van [de V.O.F.] niet als direct fiscaal vertegenwoordiger van [de V.O.F.] is gaan inklaren, doet niet af aan het bestaan van de hiervoor aangeduide, op Windhorst rustende vrijwaringsplicht.
in de vrijwaringszaak
vrijwaringsplicht [de V.O.F. cs] jegens Windhorst ?
4.11.
Vaststaat dat [de V.O.F.] in ieder geval ten tijde van het doen van de aangiften wist dat Windhorst Donex inschakelde voor het inklaren van haar importzendingen. Uit de door [de V.O.F.] aan Windhorst gegeven opdrachten blijkt dat het inklaren voor rekening van [de V.O.F.] diende plaats te vinden. Tussen Windhorst – die zelf ook geen douanewerkzaamheden uitvoerde – en [de V.O.F.] was daarmee een overeenkomst van lastgeving tot stand gekomen, waarbij Windhorst zich als lasthebber verbond een douane expediteur (Donex) in te schakelen voor het voor rekening van [de V.O.F.] inklaren van de importzendingen van [de V.O.F.] .
4.12.
Op grond van artikel 7:414 lid 1 BW komen de aanslagen en ook de UTB, die heffingen betreft die bij inklaring hadden moeten zijn afgedragen, voor rekening van [de V.O.F.] . Hierin is grond voor vrijwaring van Windhorst door [de V.O.F.] gelegen. Gelet hierop kan het geschil over de door [de V.O.F. cs] betwiste toepasselijkheid van de Fenex-voorwaarden – die [de V.O.F.] eveneens verplichten Windhorst te vrijwaren – onbesproken blijven.
4.13.
Het verweer van [de V.O.F. cs] dat het uitgangspunt dat de schade moet worden gedragen waar deze valt (volgens [de V.O.F.] bij Donex) gaat niet op. [de V.O.F. cs] gaan daarmee namelijk voorbij aan het gegeven dat [de V.O.F.] opdracht heeft gegeven om haar importzendingen voor haar rekening in te klaren en de daarvoor benodigde stukken heeft aangeleverd, terwijl zij in de hier aan de orde zijnde verhoudingen de eerst verantwoordelijke is voor de juistheid en echtheid daarvan. In dit verband merkt de rechtbank op dat de opdracht van [de V.O.F.] aan Windhorst een volmacht inhoudt waarvan Donex geen gebruik heeft gemaakt. Als Donex dat wel zou hebben gedaan – en de importzendingen als direct fiscaal vertegenwoordiger van [de V.O.F.] zou hebben ingeklaard – waren de aanslagen en ook de UTB niet aan Donex maar aan [de V.O.F.] opgelegd.
4.14.
De hoofdelijke verbondenheid van de vennoten voor de verbintenissen van [de V.O.F.] is niet in geschil.
in de hoofdzaak voorts
onrechtmatige daad [de V.O.F.] jegens Donex ?
4.15.
Donex heeft de grondslag van haar vordering jegens [de V.O.F.] uitgebreid met onrechtmatige daad. Het bezwaar daartegen van [de V.O.F. cs] gaat niet op. Gezien de stand van de procedure en het gegeven dat [de V.O.F. cs] in hun antwoordakte de gelegenheid hebben gehad inhoudelijk te reageren op deze uitbreiding van de grondslag van de vordering, verzetten de eisen van de goede procesorde zich niet tegen deze grondslagwijziging.
4.16.
Het verwijt van Donex dat [de V.O.F.] onrechtmatig heeft gehandeld met het aanleveren van formulieren A die vervalst bleken te zijn om antidumpheffingen te omzeilen, stuit reeds af op het gegeven dat gesteld noch gebleken is dat [de V.O.F.] enig verwijt valt te maken of wetenschap had aangaande de vervalsing van de documenten.
4.17.
Donex stelt verder dat het anderen laten verrichten van werkzaamheden op basis van vervalste documenten in de risicosfeer ligt van degene die anderen aanzet om werkzaam te zijn met de vervalste documenten. Een juridische grondslag voor deze door Donex bepleite risico-aansprakelijkheid ontbreekt echter, zodat ook dit verwijt niet opgaat.
4.18.
De stelling van Donex dat [de V.O.F.] op geen enkele wijze heeft aangetoond dat zij op voorhand onderzoek heeft verricht naar de juistheid van de formulieren A, terwijl zulk onderzoek wel op haar weg had gelegen aangezien het een feit van algemene bekendheid is dat het omzeilen van antidumpheffingen tot enorme besparingen leidt bij de importeurs, deelt het lot van de hiervoor genoemde verwijten, bij gebreke van een grond om te oordelen dat [de V.O.F.] jegens Donex een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden door het door Donex bedoelde onderzoek niet uit te voeren. De slechts in algemene termen geformuleerde stelling van Donex dat [de V.O.F.] de keten van handelaren kende en bij uitstek de partij was die onderzoek diende te verrichten is zonder nadere concretisering of onderbouwing, die ontbreekt, onvoldoende om de conclusie te kunnen dragen dat [de V.O.F.] door het door Donex bedoelde onderzoek niet te doen onrechtmatig heeft gehandeld jegens Donex.
slotsom
4.19.
De slotsom luidt dat de vordering van Donex op [de V.O.F. cs] wordt afgewezen, met veroordeling van Donex in de proceskosten van [de V.O.F. cs] , die tot deze uitspraak worden begroot op € 10.279 (€ 3.829 aan griffierecht en € 6.450 aan advocatenkosten (2,5 punten tarief VII).
4.20.
Jegens Windhorst worden de vorderingen onder i) en ii) toegewezen, door Windhorst te veroordelen het door Donex betaalde bedrag van in totaal € 970.468,50
te voldoen.
4.21.
Windhorst wordt veroordeeld tot betaling van de wettelijke (handels)rente over het bedrag van de UTB.
4.22.
Voor toewijzing van de vordering ter zake van de buitengerechtelijke incassokosten is geen grond, nu onvoldoende vaststaat dat dit kosten zijn die niet reeds zijn verdisconteerd in een proceskostenvergoeding. Er is evenmin grond voor veroordeling van Windhorst in de kosten van het ten laste van [de V.O.F.] gelegde conservatoir beslag.
4.23.
Windhorst wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 11.569 (€ 3.829 aan griffierecht en € 7.740 advocatenkosten (3 punten tarief VII)
4.24.
De rechtbank ziet geen grond voor het honoreren van het verweer van Windhorst tegen de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad. Als uitgangspunt heeft te gelden dat Donex belang heeft bij de door haar gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad van de veroordeling tot betaling van de geldsom die zij uit hoofde van de UTB heeft voldaan. Windhorst, op wiens weg dat ligt, heeft het door haar gestelde restitutierisico op geen enkele manier geconcretiseerd. Daarmee wordt niet toegekomen aan de door haar aangeboden bewijslevering op dit punt. De rechtbank weegt tot slot de mogelijk ingrijpende gevolgen van executie van het vonnis in de hoofdzaak mee. De rechtbank onderkent dat de UTB in verband waarmee Donex haar betalingen heeft verricht nog niet onherroepelijk vaststaat. Voor de bestuursrechtelijke procedure geldt – net als voor deze procedure – dat de kansen van het slagen van het hoger beroep in de regel buiten beschouwing dient te blijven in de afweging over uitvoerbaar bij voorraad verklaring. Er is geen reden om in dit geval van deze hoofdregel af te wijken.
in de vrijwaringszaak voorts
4.25.
De vordering jegens [de V.O.F. cs] wordt toegewezen, met veroordeling van [de V.O.F. cs] in de proceskosten van Windhorst die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 6.450 (nihil aan griffierecht en € 6.450 aan advocatenkosten (2,5 punten tarief VII).

5.De beslissing

De rechtbank,
in de hoofdzaak
5.1.
wijst de vordering tegen [de V.O.F. cs] af;
5.2.
veroordeelt Donex in de proceskosten van [de V.O.F. cs] die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 10.279
5.3.
veroordeelt Windhorst tot betaling aan Donex van € 970.468,50;
5.4.
veroordeelt Windhorst tot betaling van wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over € 954.269,50 vanaf 14 juni 2014;
5.5.
veroordeelt Windhorst in de proceskosten van Donex, die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 11.569;
5.6.
verklaart de onder 5.2 tot en met 5.4 bedoelde veroordelingen uitvoerbaar bij
voorraad;
in de vrijwaringszaak
5.7.
veroordeelt [de V.O.F. cs] hoofdelijk – des dat de een betalende de anderen in zoverre bevrijdt – tot betaling van datgene waartoe Windhorst in de hoofdzaak jegens Donex veroordeeld is, met inbegrip van de kostenveroordeling;
5.8.
veroordeelt [de V.O.F.] in de proceskosten van Windhorst, die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 6.450;
5.9.
verklaart de onder 5.7 en 5.8 bedoelde veroordelingen uitvoerbaar bij
voorraad;
in beide zaken
5.10.
wijst af het meer of anders gevorderde;
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2016.