ECLI:NL:RBDHA:2016:232

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 9494
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J. Ghrib
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woning op grond van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 11 januari 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker, eigenaar van een woning in Den Haag. De burgemeester van Den Haag had op 21 december 2015 besloten om de woning voor zes maanden te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, nadat er 10,6 kilogram hennep was aangetroffen tijdens een politie-inval. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij aanzienlijke inkomstenderving en waardedaling van zijn woning vreesde door de sluiting.

Tijdens de zitting op 11 januari 2016 is de verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de burgemeester zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan en het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. De voorzieningenrechter schorste het primaire besluit tot zes weken na de beslissing op bezwaar, droeg de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 167,- te vergoeden en veroordeelde de burgemeester in de proceskosten tot een bedrag van € 992,-.

De voorzieningenrechter overwoog dat het spoedeisend belang niet in geschil was en dat het bezwaar van de verzoeker redelijke kans van slagen had. De rechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd waarom niet volstaan kon worden met een waarschuwing of een kortere sluitingsduur. De voorzieningenrechter concludeerde dat het belang van de verzoeker om zijn woning te kunnen gebruiken tijdens de bezwaarprocedure zwaarder woog dan het belang van de burgemeester om het besluit onmiddellijk te effectueren. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staan geen rechtsmiddelen open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/9494

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

11 januari 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. M. van Stratum),
tegen

de Burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Ypenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker onder aanzegging van bestuursdwang gelast om de woning aan de [adres] te Den Haag (de woning) op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor de duur van zes maanden te sluiten, ingaande op maandag 28 december 2015 om 12.00 uur en eindigend op dinsdag 28 juni 2016 om 12.00 uur.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2016.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het primaire besluit tot zes weken na de datum waarop verweerder de beslissing op bezwaar neemt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 992,- te betalen aan verzoeker.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verzoeker is eigenaar van de woning, welke hij verhuurt. Op 11 november 2015 is naar aanleiding van binnengekomen informatie van het Team Criminele Inlichtingen een instap in de woning gedaan. Hierbij werd zichtbaar hennep aangetroffen. In totaal is 10,6 kilogram hennep aangetroffen. De hoeveelheid aangetroffen hennep vertegenwoordigt een marktwaarde van tussen de € 40.000,- tot € 45.000,-. Bij brief van 2 december 2015 heeft verweerder het voornemen geuit de woning tijdelijk te sluiten. Verzoeker heeft zijn zienswijze hierop naar voren gebracht.
3. Het bestreden besluit is gebaseerd op de politierapportage. De in de woning aangetroffen hennep is een middel dat staat vermeld op lijst II, behorende bij de Opiumwet. De hoeveelheid verdovende middelen overschrijdt ruim de gebruikershoeveelheid en kan daarmee worden aangemerkt als een handelshoeveelheid. Hiermee staat vast dat de verkoop, aflevering en/of verstrekking van middelen als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet heeft plaatsgevonden, dan wel dat deze middelen daartoe aanwezig zijn geweest. Verweerder is van mening dat een sluiting van zes maanden passend is gelet op de grote hoeveelheid hennep die is aangetroffen.
4. Verzoeker stelt dat hij als gevolg van het primaire besluit een aanzienlijke inkomstenderving heeft. Daarbij is sprake van een flinke waardedaling van zijn woning als gevolg van de leegstand. Verzoeker beschikt over een zeer bescheiden loon in aanvulling waarop hij de woning verhuurt. Er heeft geen handel plaatsgevonden vanuit de woning en was er geen sprake van overlast voor de omgeving.
Verweerders beleid tot sluiting van de woning kan niet uit het handhavingsbeleid opgemaakt worden. Het is daarmee niet duidelijk of het beleid op onredelijke wijze wordt toegepast.
De door verweerder gestelde gedragslijn staat op gespannen voet met het in de wetsgeschiedenis verwoorde uitgangspunt dat bij een eerste overtreding niet overgegaan dient te worden tot directe sluiting van de woning.
Verzoeker valt geen persoonlijk verwijt te maken aangezien hij geen wetenschap had van hetgeen zich in de woning afspeelde. De huurder is vertrokken en verzoeker heeft een nieuwe huurder gevonden. Daarmee dient de signaal functie die uit dient te gaan van de sluiting geen redelijk doel meer.
Verder heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt waarom niet volstaan kon worden met een waarschuwing dan wel een sluiting van de woning voor de duur van drie maanden.
5. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat het spoedeisend belang niet in geschil is. Ter beoordeling ligt voor of het bezwaar van verzoeker redelijke kans van slagen heeft.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerders beleid op het gebied van woningsluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet op voorhand niet onredelijk te achten is.
Naar de voorzieningenrechter begrijpt is het besluit met name gebaseerd op de grote hoeveelheid aangetroffen drugs en de enkele overweging dat het algemene belang in dit geval zwaarder mag wegen dan het persoonlijke belang van verzoeker. Niet weersproken is dat de huurder [huurder] inmiddels is verdwenen en dat verzoeker op dit moment de enige is die de consequenties draagt van de woningsluiting.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom niet volstaan zou kunnen worden met een waarschuwing dan wel een kortere sluitingsduur. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoeker geen professioneel verhuurder is, hij verhuurt slechts één woning. Daarnaast beschikt verzoeker over een huurcontract dat geldig was ten tijde van de binnentreding, het identiteitsbewijs van de huurder en een reservesleutel van de woning en zou de huur betaling per bank geschieden. Ook acht de voorzieningenrechter van belang dat de binnentreding in de woning elf dagen na ingang van het huurcontract plaatsvond en dat de woning niet gebruikt werd als kwekerij maar als opslag/verwerkingsplaats. Verzoeker heeft inmiddels een nieuwe huurder van zo hij stelt goed gedrag gevonden voor zijn woning. Verweerder heeft deze omstandigheden, zoals hij ook ter zitting heeft bevestigd, niet meegewogen en aldus de proportionaliteit en evenredigheid van de maatregel onvoldoende gemotiveerd. Daarmee heeft verweerder vooralsnog onvoldoende duidelijk gemaakt in hoeverre de woningsluiting nog een herstelmaatregel betreft en niet een punitieve sanctie zou zijn.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van verzoeker om gedurende de bezwaarprocedure zijn woning te kunnen gebruiken dient te prevaleren boven het belang van verweerder om het primaire besluit onmiddellijk te effectueren.
6. De voorzieningenrechter wijst gelet op het vorenstaande het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit van 21 december 2015 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). Dat verzoeker gebruik gemaakt heeft van een toevoeging doet daaraan niet af. De overige door verzoeker genoemde kosten, te weten de kosten voor het indienen van een zienswijze en de eigen bijdrage voor de toevoeging, komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat zij niet onder de opsomming van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht vallen.

Mededeling inzake rechtsmiddelen

De voorzieningenrechter deelt mee dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddelen openstaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2016.
r