Op 8 maart 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres en CZ Zorgkantoren Haaglanden. Eiseres had een persoonsgebonden budget (pgb) van € 7.082,88 toegekend gekregen voor de periode van 19 juni 2014 tot en met 31 december 2014. Echter, na een controle heeft de verweerder in verschillende besluiten bedragen teruggevorderd, waaronder € 7.146,40 en € 6.132,15. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 26 januari 2016 was eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl de verweerder niet aanwezig was.
De rechtbank heeft overwogen dat met de intrekking van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) en de inwerkingtreding van de Wet langdurige zorg (Wlz) de beoordeling van de zaak aan de hand van de AWBZ dient plaats te vinden. Eiseres had een AWBZ-indicatie voor begeleiding en persoonlijke verzorging, maar de verweerder concludeerde dat eiseres niet aan haar verantwoordingsverplichting had voldaan. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd voor de contante betalingen aan haar zorgverlener, wat in strijd was met de Regeling subsidies AWBZ. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de terugvordering van € 5.085,26.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.