Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het op 1 juli 2015 ingekomen verzoekschrift,
- de brief van de IND van 2 november 2015,
- de brief van de officier van justitie van 7 december 2015.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2016 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het verlies van het Nederlanderschap van verzoekster, die in Iran woont. Verzoekster, geboren in Iran, kwam in 1992 met haar ouders naar Nederland en verkreeg de Nederlandse nationaliteit door naturalisatie. Na een langdurig verblijf in Iran, waar zij sinds 2003 woont, heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) geconcludeerd dat verzoekster haar Nederlanderschap heeft verloren op grond van artikel 15 lid 1 aanhef en onder c van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Verzoekster heeft aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van de tienjaartermijn en dat zij door omstandigheden niet in staat was om tijdig actie te ondernemen om haar Nederlanderschap te behouden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster ten tijde van haar vertrek uit Nederland in het bezit was van zowel de Nederlandse als de Iraanse nationaliteit. De rechtbank heeft de stelling van verzoekster verworpen dat haar Iraanse nationaliteit geen rol zou moeten spelen, aangezien zij deze niet kon opgeven. De rechtbank heeft artikel 15 RWN toegepast en geconcludeerd dat verzoekster, door meer dan tien jaar buiten Nederland te verblijven, haar Nederlanderschap heeft verloren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de omstandigheden die verzoekster aanvoert, niet onder de in de RWN limitatief opgesomde gronden vallen voor het behoud van het Nederlanderschap. De rechtbank heeft het verzoek van verzoekster afgewezen en geen kostenveroordeling opgelegd.