ECLI:NL:RBDHA:2016:2275

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2016
Publicatiedatum
3 maart 2016
Zaaknummer
16/3750
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake continuering opvang asielzoeker met bijzondere omstandigheden

Op 29 februari 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de continuering van de opvang van een asielzoekster, verzoekster, van Marokkaanse nationaliteit. Verzoekster had op 26 februari 2016 beroep aangetekend tegen de fictieve weigering van het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA) om haar verzoek om opvang te continueren. Tevens verzocht zij om een voorlopige voorziening, zodat zij de beslissing op haar aanvraag om continuering van de opvang kon afwachten. Het COA had op 29 februari 2016 het verzoek om continuering van de opvang afgewezen, waarop verzoekster schriftelijk reageerde en vroeg om haar beroepschrift en verzoek om voorlopige voorziening te beschouwen als gericht tegen dit besluit.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoekster spoedeisend belang had bij de continuering van de opvang, aangezien het COA had meegedeeld dat de opvang op 29 februari 2016 zou worden beëindigd. De voorzieningenrechter kon uitspraak doen zonder mondelinge behandeling, omdat onverwijlde spoed dat vereiste. De rechter beperkte zich tot de vraag of de opvangvoorzieningen van verzoekster moesten worden gecontinueerd totdat op het beroep was beslist.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er mogelijk sprake was van zeer bijzondere omstandigheden die aanleiding konden geven tot het verlenen van opvang, met name in verband met de ambulante begeleiding die verzoekster ontving van stichting Simetri. Verzoekster had rechtmatig verblijf in Nederland en was in afwachting van een beslissing op haar aanvraag voor verblijf bij haar uit huis geplaatste kinderen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van verzoekster om de opvang te continueren zwaarder woog dan het belang van het COA bij het stopzetten van de opvang. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, en werd het COA veroordeeld in de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/3750
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter in vreemdelingenzaken van 29 februari 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam verzoekster 2] , geboren [geboortedaag2] 1971, van Marokkaanse nationaliteit, verzoekster,
gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels,
en
het bestuur van het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA), verweerder,
gemachtigde: mr. R. van Duffelen.

Procesverloop

Bij beroepschrift van 26 februari 2016 heeft verzoekster beroep aangetekend tegen de fictieve weigering van verweerder om te voldoen aan haar verzoek om de opvang te continueren (AWB 16/3749).
Tevens heeft verzoekster de voorzieningenrechter bij verzoekschrift van 26 februari 2015 verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat zij de beslissing op haar aanvraag om continuering in de opvang mag afwachten.
Bij besluit van 29 februari 2016 heeft verweerder het verzoek om continuering van de opvang alsnog afgewezen.
Op 29 februari 2016 heeft verzoekster hierop schriftelijk gereageerd. Daarbij is verzocht het beroepschrift van 26 februari 2016 en het verzoek voorlopige voorziening te beschouwen als gericht tegen het besluit van verweerder van 29 februari 2016.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster spoedeisend belang heeft als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu verweerder heeft meegedeeld dat het voornemen bestaat de opvang van verzoekster op 29 februari 2016 te beëindigen.
3. Ingevolge artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder dat partijen zijn uitgenodigd voor een mondelinge behandeling, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen zijn geschaad. De voorzieningenrechter ziet daartoe aanleiding in dit geval.
4. De voorzieningenrechter beperkt zich tot de vraag of verweerder de opvangvoorzieningen van verzoekster dient te continueren totdat op beroep is beslist.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster niet in een AZC woont, maar alleen administratief aan het AZC te Alkmaar verbonden is in verband met toegekende verstrekkingen.
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit van 29 februari 2016 gemotiveerd uiteen gezet dat verzoekster op grond van artikel 1, aanhef en onder d, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva), gelezen in samenhang met artikel 3, tweede en derde lid, van voornoemde regeling, alsook op grond van artikel 3 van de Wet COA geen recht heeft op opvang.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling kan verweerder opvang verlenen in zeer bijzondere omstandigheden die tot feitelijke opvang nopen, voor zover deze niet onder het bereik van artikel 3 van het Rva vallen.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris) de asielaanvraag van verzoekster bij besluit van 5 mei 2015 heeft afgewezen. Bij uitspraak van 28 januari 2016 heeft deze rechtbank, deze zittingsplaats, het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard (AWB 15/11139). Hiertegen heeft verzoekster hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling), alsmede een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 26 februari 2016 heeft de Afdeling het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen (kenmerk: 201601250/2/V1). Het hoger beroep is thans nog in behandeling.
9. Op 13 oktober 2015 heeft verzoekster een reguliere aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend op grond van gezinsleven met haar twee minderjarige kinderen [naam kind1] , geboren op [geboortedag1] 2013 en [naamkind2] geboren op [geboortedag3] 2014. Beide kinderen zijn door de Raad van de Kinderbescherming onder toezicht gesteld en in een pleeggezin geplaatst. Op deze aanvraag is thans nog niet beslist door de Staatssecretaris.
10. Verzoekster stelt dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden. Verzoekster wijst op haar schrijnende gezinssituatie enerzijds - haar twee in Nederland geboren kinderen zijn uit huis geplaatst - en haar psychische problematiek anderzijds. Verzoekster heeft gesteld dat zij zonder continuering van de opvang niet in staat zal zijn het contact met haar kinderen te continueren. Verzoekster heeft bij beëindiging daarvan geen financiële middelen meer om haar kinderen te kunnen bezoeken en zal ook geen (medische) begeleiding en ondersteuning meer ontvangen. Verzoekster heeft hiertoe onder meer verwezen naar de brief van stichting Simetri te Medemblik van 14 december 2015. Zij ontvangt van deze stichting per november 2015 1 uur ambulante begeleiding per week.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beëindiging van de opvang er niet aan in de weg staat dat verzoekster de omgangsregeling met haar kinderen nakomt. Voor verlening van medisch noodzakelijke zorg kan zij een beroep doen op artikel 10, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van een bijzondere omstandigheid gelegen in haar medische situatie. Verzoekster heeft met de door haar ingebrachte stukken niet aangetoond dat sprake is van een acute medische noodsituatie op het moment van het beëindigen van de verstrekkingen.
13. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dat in het geval van verzoekster wel sprake is van andere zeer bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen vormen voor het verlenen van een bepaalde vorm van opvang, namelijk vergoeding van de kosten van de ambulante begeleiding door stichting Simetri. Hiertoe acht de voorzieningenrechter van doorslaggevend belang dat verzoekster per november 2015 zorg in de vorm van begeleiding van stichting Simetri ontvangt op basis waarvan zij - onder begeleiding - maandelijks haar kinderen mag blijven bezoeken. Verder kent de voorzieningenrechter gewicht toe aan de omstandigheid dat verzoekster op dit moment rechtmatig verblijf in Nederland heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw in afwachting van een beslissing op haar aanvraag voor verblijf bij haar (uit huis geplaatste) kinderen. Op grond hiervan heeft zij mogelijk aanspraak op een vorm van opvang als bedoeld in artikel 11, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw.
14. Gelet op voorgaande dient het belang van verzoekster om continuering van de opvang in de vorm van de onder 13 genoemde ambulante begeleiding tot de rechtbank op het beroep heeft beslist zwaarder te wegen dan het belang van verweerder bij het volledig stopzetten van de verleende opvang.
15. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen in die zin dat het besluit van 29 februari 2016 in zoverre wordt geschorst en dat verweerder de opvangvoorzieningen aan verzoekster dient te continueren die haar in staat stellen onder begeleiding haar uit huis geplaatste kinderen maandelijks te kunnen bezoeken tot het hieronder nader bepaalde tijdstip.
16. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb in de kosten die verzoekster heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 496 (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe voor zover het betreft de gegeven ambulante begeleiding door stichting Simetri te Medemblik;
  • schorst het bestreden besluit van 29 februari 2016 in zoverre;
  • bepaalt dat verweerder deze opvangvoorzieningen aan verzoekster dient te continueren tot vier weken na verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het besluit van 29 februari 2016;
  • wijst het verzoek voor het overige af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten ter hoogte van € 496, te voldoen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, voorzieningenrechter, in aanwezigheid S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.