ECLI:NL:RBDHA:2016:2272

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2016
Publicatiedatum
3 maart 2016
Zaaknummer
09/777069-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een meerderjarige verdachte voor woninginbraak, belediging van een politieambtenaar, verzet bij aanhouding en vernieling van een busruit

Op 18 februari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een meerderjarige verdachte, die werd beschuldigd van vier strafbare feiten: woninginbraak, belediging van een politieambtenaar, verzet bij zijn aanhouding en vernieling van een ruit van een bus. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 4 en 6 april 2015 in Leiden een woning is binnengegaan en daar goederen heeft weggenomen, waaronder spaarzegels en sieraden, door middel van braak. Daarnaast heeft de verdachte op 29 oktober 2015 een agent beledigd door een selfie te maken terwijl hij zijn middelvinger opstak. Tijdens zijn aanhouding heeft hij zich verzet tegen de politie, wat ook als een strafbaar feit werd aangemerkt. Tot slot heeft hij op 26 augustus 2015 opzettelijk een ruit van een bus vernield. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens is er een taakstraf van 80 uren opgelegd, met bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht bij de Reclassering en behandeling bij De Waag. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/777069-15
Datum uitspraak: 18 februari 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
[adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 februari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van der Harg en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. P.M. Steur, advocaat te Oegstgeest en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 4 april 2015 tot en met 6 april 2015 te Leiden met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning [adres 2] heeft weggenomen Albert Heijn spaarzegels, een cadeaubon, een e-reader, diverse sieraden en/of manchetknopen, in elk geval enig goed, geheel
of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, door een steen/sierkei door het raam van de slaapkamer te ooien, althans het glas van het raam van de slaapkamer te vernielen;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 29 oktober 2015 te Leiden opzettelijk een ambtenaar, [betrokkene 1] , agent van politie Eenheid Den Haag, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid,
mondeling heeft beledigd, door zijn middelvinger op te steken in de richting van die [betrokkene 1] en/of daar een selfie van te maken, zijnde een feitelijkheid van beledigende aard en/of strekking;
art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 29 oktober 2015 te Leiden, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, [betrokkene 3] , hoofdagent, en/of [betrokkene 1] , agent, en/of [betrokkene 2] , hoofdagent,
werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten tijdens aanhouding vanwege overtreding van artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht, door te trekken in een andere richting dan die waarin voornoemde ambtenaren hem trachtten te bewegen en/of met een arm om zich heen te slaan;
art 180 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 26 augustus 2015 te Leiden opzettelijk en wederrechtelijk het raam/de ruit van de voorste instapdeur van een bus, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan busbedrijf [betrokkene ]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt (door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk een klap tegen dat raam/die ruit te geven,
althans op dat raam/die ruit te bonken);
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte wordt het plegen van vier strafbare feiten in Leiden verweten. De rechtbank dient te beoordelen of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
  • een woninginbraak aan de [adres 2] in de periode van 4 april 2015 tot en met 6 april 2015 (feit 1);
  • belediging van een politieambtenaar op 29 oktober 2015 (feit 2);
  • verzet bij zijn aanhouding op 29 oktober 2015 (feit 3) en
  • vernieling van een ruit van een bus van busbedrijf [betrokkene ] op 26 augustus 2015 (feit 4).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dient te verklaren dat de verdachte de hem onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat uit de stukken van het dossier en verhandelde ter terechtzitting niet kan worden opgemaakt dat sprake was van een belediging van agent [betrokkene 1] . De verdachte heeft weliswaar zijn middelvinger opgestoken en daar een “selfie” van gemaakt, maar [betrokkene 1] staat niet op de foto van de “selfie” die zich in het dossier bevindt. Het gedrag van de verdachte is volgens de raadsman weliswaar hinderlijk, maar niet strafbaar. De raadsman heeft ten aanzien van dit feit vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van de vraag of de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
3.4.1
Feit 1 – woninginbraak [1]
Tussen 4 april 2015 en 6 april 2015 is er ingebroken in de woning aan de [adres 2] in Leiden. Volgens aangever [slachtoffer] zijn uit de woning Albert Heijn spaarzegels, een cadeaubon, een e-reader, diverse sieraden en manchetknopen weggenomen. [2] In de woning is forensisch onderzoek gedaan. [3] Bij dat onderzoek is op een kastje in de slaapkamer een bloedspoor aangetroffen. Na vergelijking van het aangetroffen bloedspoor met de DNA-databank, bleek dat het bloedspoor van de verdachte afkomstig kan zijn. [4] De verdachte heeft (bij de rechter-commissaris en) ter terechtzitting verklaard dat hij genoemde woninginbraak heeft gepleegd. Hij heeft verklaard dat hij een steen door een ruit van de woning heeft gegooid en dat hij op die manier de woning is binnengekomen. [5]
Gelet op genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.4.2
Feit 2 – belediging politieambtenaar [6]
De rechtbank overweegt dat de verdachte heeft verklaard dat hij zich op 29 oktober 2015 bij de Aldi in de buurt [adres 3] bevond, dat er agenten aankwamen en dat de verdachte en de agenten een gesprek met elkaar hadden. Volgens de verdachte heeft hij toen en daar zijn middelvinger opgestoken en vervolgens een foto (een “selfie”) gemaakt met twee agenten op de achtergrond. [7]
Uit het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte blijkt het volgende. De verbalisanten [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] waren ter plaatse. Zij vonden dat de verdachte erg druk was en dat hij een onbeschofte grijns op zijn gezicht had. Zij hoorden dat de verdachte zei: “Ik maak een selfie met jullie erop”. Hierop zei [betrokkene 3] dat ze dat niet wilde en liep zij weg. De verdachte maakte vervolgens toch de “selfie”; [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zagen dit. [betrokkene 1] voelde zich hierdoor beledigd. [8]
In de telefoon van verdachte is een foto aangetroffen. Op die foto staan de verdachte die zijn middelvinger opsteekt en (op de achtergrond) twee politieagenten. [9]
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde bewijsmiddelen genoegzaam blijkt dat de verdachte op een spottende manier een foto/”selfie” heeft gemaakt, namelijk door daarbij met verbalisanten op de achtergrond zijn middelvinger op te steken. Deze handelingen hadden naar het oordeel van de rechtbank de strekking de aldaar aanwezige verbalisanten aan te randen in hun eer en goede naam. Dat [betrokkene 1] niet op de bewuste foto/”selfie” staat (maar kennelijk vlak daarnaast), doet aan het beledigende karakter van de handelingen van de verdachte niet af.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de verdediging op dit punt en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.4.3
Feit 3 – wederspannigheid
Uit genoemd proces-verbaal van aanhouding volgt dat de verdachte zich vervolgens heeft verzet bij zijn aanhouding door [betrokkene 1] en [betrokkene 3] . Genoemde verbalisanten (en verbalisant [betrokkene 2] ) hebben gerelateerd dat [betrokkene 1] naar de verdachte toeliep, dat [betrokkene 1] de verdachte mededeelde dat hij was aangehouden, dat hij hem bij de arm pakte en dat hij toen voelde dat de verdachte zijn arm los trok. Hierop pakte [betrokkene 3] de andere arm van de verdachte vast. [betrokkene 3] voelde dat de verdachte deze arm los trok en dat de verdachte van hen af bewoog. Vervolgens sloeg [betrokkene 1] zijn arm om de nek van de verdachte en probeerde hij de verdachte naar de grond te bewegen. De verdachte probeerde zich hiervan los te trekken. Uiteindelijk lukte het [betrokkene 3] en [betrokkene 1] om de verdachte aan te houden. [10]
De verdachte heeft verklaard dat hij zich niet heeft verzet bij zijn aanhouding.
De rechtbank heeft echter geen reden te twijfelen aan het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van de drie verbalisanten en gaat uit van de juistheid van hetgeen daarin is beschreven.
De rechtbank acht aldus het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.4.4
Feit 4 – vernieling ruit [11]
Op basis van de aangifte van [betrokkene ] en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 26 augustus 2015 in Leiden opzettelijk en wederrechtelijk de ruit van de voorste instapdeur van een bus van busbedrijf [betrokkene ] heeft vernield.
Genoemde aangever heeft verklaard dat hij met een bus van [betrokkene ] op de [adres 4] reed en dat hij aan de rechterzijde van de bus zag en hoorde dat een persoon met zijn handen met een harde klap tegen het raam van de voorste instapdeur sloeg, waarop de gehele ruit versplinterde. [12] Volgens de verdachte werd hij bijna klem gereden door de bus, bonkte hij eerst op het raam van de bus en sloeg hij daarna tegen de ruit, die vervolgens kapot ging. [13]
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht ten aanzien van de verdachte aldus wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij in de periode van 4 april 2015 tot en met 6 april 2015 te Leiden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning [adres 2] heeft weggenomen Albert Heijn spaarzegels en een cadeaubon en een e-reader en diverse sieraden en manchetknopen, toebehorende aan [slachtoffer] , zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn
bereik te hebben gebracht door middel van braak, door een steen/sierkei door het raam van de slaapkamer te gooien;
2.
hij op oktober 2015 te Leiden opzettelijk een ambtenaar, [betrokkene 1] , agent van politie Eenheid Den Haag, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft beledigd, door in zijn tegenwoordigheid zijn middelvinger op te steken en daar een selfie van te maken, zijnde een feitelijkheid van
beledigende aard en/of strekking;
3.
hij op 29 oktober 2015 te Leiden zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren [betrokkene 3] , hoofdagent, en [betrokkene 1] , agent, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, door te trekken in een andere richting dan die waarin voornoemde ambtenaren hem trachtten te bewegen;
4.
hij op 26 augustus 2015 te Leiden opzettelijk en wederrechtelijk de ruit van de voorste instapdeur van een bus,
toebehorende aan busbedrijf [betrokkene ] , heeft vernield door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk een klap tegen die ruit te geven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De strafoplegging
6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte wordt verplicht zich te houden aan een meldplicht bij de Stichting Reclassering Nederland en zich onder behandeling laat stellen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich in het kader van de strafoplegging op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de verdachte het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast. Hij heeft - kort samengevat - daarbij gewezen op de omstandigheid dat de officier van justitie eerder toepassing van het jeugdstrafrecht ook aangewezen achtte en dat het brein van de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten nog niet was volgroeid. Voorts is er volgens hem geen beletsel om thans het jeugdstrafrecht toe te passen. De raadsman heeft verder gewezen op de omstandigheid dat de verdachte weer bij zijn moeder woont, dat hij gemotiveerd is om weer naar school te gaan en op zoek is naar werk.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak, een belediging van een politieambtenaar, verzet bij zijn aanhouding en vernieling van een ruit van een bus. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Het optreden van de verdachte van getuigt voorts niet van enig respect voor de politie. Door het plegen van de woninginbraak heeft de verdachte er bovendien blijk van gegeven alleen maar te denken aan zijn eigen financiële gewin. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van woninginbraken gedurende lange tijd daarvan nog hinder kunnen ondervinden, niet alleen door de materiële/financiële schade die zij hebben geleden, maar ook doordat zij angstig zijn geworden in een omgeving waar zij zich bij uitstek veilig zouden dienen te voelen. De rechtbank rekent dit alles de verdachte dit aan.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 januari 2016 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van een vermogensfeit.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de Stichting Reclassering Nederland d.d. 31 december 2015, waaruit blijkt dat bij de verdachte in 2012 een gedragsstoornis NAO is vastgesteld. Daarnaast zou bij hem destijds sprake zijn van een zwakke impuls- en agressieregulatie, een beperkt reflectievermogen en een beperkte gewetensontwikkeling. Over de motieven van de verdachte voor het plegen van de onderhavige delicten en de persoonlijkheid van de verdachte ten tijde van het plegen van de delicten is bij de reclassering weinig bekend. De verdachte heeft weinig tot geen inzicht gegeven in de redenen van zijn handelen. De verdachte volgt op dit moment geen opleiding, heeft geen werk en geen inkomen. Hij woont sinds kort weer bij zijn moeder.
De reclassering heeft aangegeven te weinig informatie te hebben om een inschatting te geven van het risico op recidive. Ondanks het overtreden van de aan hem in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis opgelegde voorwaarden, heeft de verdachte volgens de reclassering laten zien dat hij zich aan afspraken kan houden en dat hij enigszins begeleidbaar is. Geadviseerd wordt aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, onder de bijzondere voorwaarde van een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting (bij de Waag). Toepassing van het jeugdstrafrecht is volgens de reclassering niet geïndiceerd.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de omstandigheden (waaronder de aard en de ernst) van de gepleegde delicten geen aanleiding ten aanzien van de verdachte het jeugdstrafrecht toe te passen. Dit betekent dat de rechtbank het advies van de reclassering op dit punt zal volgen en ten aanzien van de verdachte het volwassenenstrafrecht zal toepassen.
Gelet op al het voorgaande en rekening houdend met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, acht de rechtbank oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf een passende straf. In tegenstelling tot de officier van justitie acht de rechtbank een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd niet geïndiceerd. Om die reden zal de rechtbank aan de verdachte voorts een taakstraf opleggen. Aan de voorwaardelijke straf zal de rechtbank de gebruikelijke algemene voorwaarden verbinden, alsmede de bijzondere voorwaarden van een meldplicht (bij de reclassering) en een behandelverplichting (bij De Waag).

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[betrokkene ] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, groot € 1.923,60. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor het herstel van de ruit ad € 692,46. Daarnaast wordt een vergoeding gevorderd voor de kosten van “inzet teammanager” ad € 174,-, “inzet chauffeur” ad € 356,59 en “inzet bedrijfspsycholoog” ad € 700,55.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van de vordering van de benadeelde partij een bedrag van € 692,46 voor geleden materiële schade toewijsbaar is en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd. Zij heeft gevorderd dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu vaststelling van de door de benadeelde partij geleden schade te ingewikkeld is voor het strafproces.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de gevorderde vergoeding vanwege de vernieling van de ruit gematigd dient te worden nu sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij. Ten aanzien van de gevorderde kosten voor de inzet van een teammanager, chauffeur en bedrijfspsycholoog heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat deze schade onvoldoende is onderbouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de gevorderde vergoeding voor het herstel van de ruit voldoende onderbouwd en toewijsbaar. De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat vaststelling van (het causaal verband van) deze schade te ingewikkeld is. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal derhalve de vordering ten laste van de verdachte toewijzen tot een bedrag van € 572,28 (dit het gevorderde bedrag exclusief BTW) en daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 4 bewezenverklaarde feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 57, 36f, 180, 266, 267, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 2:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
ten aanzien van feit 3:
wederspannigheid;
ten aanzien van feit 4:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen,
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
80 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
2 jarenonder de
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de Stichting Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de hierna te noemen
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd zal melden bij de Stichting Reclassering Nederland op door haar vast te stellen tijdstippen, zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke instantie op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven;
geeft hierbij opdracht aan de Stichting Reclassering Nederland, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een taakstrafvoor de tijd van
80 (tachtig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
40 (veertig) dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[betrokkene ]een bedrag van
€ 572,28;
verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot
€ 572,28, ten behoeve van
[betrokkene ];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
11 dagen;
bepaalt dat voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat doet vervallen, alsmede dat voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de verdediging vanwege de vordering gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging te maken, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Krans, rechter, voorzitter,
mr. M. Kramer, rechter,
en mr. E.M.M. Engbers, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K.K. Paap, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 februari 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2015104923 (blz. 1-32).
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] , blz. 5-6 en bijlage goederen, blz. 7-8.
3.Proces-verbaal sporenonderzoek, blz. 9-10.
4.Rapport resultaten DNA-onderzoek, blz. 12-13 en rapport DNA-databank, blz. 14-16.
5.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 4 februari 2016.
6.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2015316034 (blz. 1-22).
7.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 4 februari 2016.
8.Proces-verbaal aanhouding verdachte, blz. 3-4.
9.Proces-verbaal van bevindingen met bijlage, blz. 8-9.
10.Proces-verbaal aanhouding verdachte, blz. 3-4.
11.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2015255643 (blz. 1-31).
12.Proces-verbaal aangifte [betrokkene ] , blz. 7-8.
13.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 4 februari 2016.