Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[naam2] , eiser en verzoeker, hierna: eiser,
[naam3]en
[naam4],
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 januari 2016 uitspraak gedaan in de asielprocedures van een Albanese familie, bestaande uit een eiser en eiseres, die asiel hadden aangevraagd in Nederland. De asielaanvragen werden door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie als kennelijk ongegrond afgewezen. De eisers vorderden een voorlopige voorziening om hun uitzetting te voorkomen totdat op hun beroep was beslist. Tijdens de zitting op 7 januari 2016, waarbij de eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde, werd de geloofwaardigheid van de asielrelazen van de eisers erkend. De eiser had zich bekeerd tot het christendom en vreesde voor zijn leven vanwege zijn afvalligheid, met name door bedreigingen van zijn vader. De rechtbank overwoog echter dat Albanië, het land van herkomst van de eisers, als veilig land van herkomst wordt beschouwd. De rechtbank concludeerde dat het aan de eisers was om aan te tonen dat Albanië voor hen geen veilig land was, wat zij niet konden doen. De rechtbank verwierp ook het recente rapport van de Europese Commissie, omdat dit niet eerder was ingediend en strijdig was met de goede procesorde. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen ongegrond en wees de verzoeken om voorlopige voorzieningen af. De uitspraak werd gedaan door rechter B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier A.E. Paulus.