ECLI:NL:RBDHA:2016:1979

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2016
Publicatiedatum
29 februari 2016
Zaaknummer
09/827192-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld in gesloten inrichting Schakenbosch door jongeren

Op 25 februari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 augustus 2015 samen met anderen een diefstal met geweld heeft gepleegd in de gesloten inrichting Schakenbosch te Leidschendam. De verdachte, geboren te Dordrecht, werd beschuldigd van het slaan en/of stompen tegen het hoofd van een pedagogisch medewerkster en het wegtrekken van haar sleutelbos en telefoon. Tijdens de zitting op 11 februari 2016 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten een gezamenlijk plan hadden om uit de instelling te ontsnappen, waarbij zij de medewerkster geweld hebben aangedaan om haar sleutels en telefoon te bemachtigen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van medeplegen van de diefstal met geweld, aangezien de verdachte een actieve rol had gespeeld in het geweld en de diefstal. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem een werkstraf van 80 uren opgelegd, met een voorwaardelijke jeugddetentie van 2 maanden. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, de medewerkster, voor de immateriële schade die zij heeft geleden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/827192-15
Datum uitspraak: 25 februari 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te Dordrecht op [geboortedatum] ,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 11 februari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P. Gruppelaar en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. C.G.T. van de Weerd, advocaat te Dordrecht, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 augustus 2015 te Leidschendam, gemeente
leidschendam-Voorburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft
weggenomen een sleutel(bos) en/of een (DECT-)telefoon, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan gesloten inrichting jeugdige Schakenbosch,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd
van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om
bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit
- het slaan en/of stompen tegen het hoofd en/of
- het schoppen tegen het lichaam en/of
- het van de broek losscheuren/trekken van de sleutelbos.
2.
hij op of omstreeks 01 april 2015 te Leidschendam, gemeente
Leidschendam-Voorburg, opzettelijk en wederrechtelijk een intercom, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Schakenbosch, in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en
wederrechtelijk met een stoeptegel, althans een hard voorwerp, (meermalen)
tegen die intercom te slaan.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 13 augustus 2015 lukte het vier jongeren om Schakenbosch, een gesloten behandelcentrum voor jongeren te Leidschendam, te verlaten. In de aanloop naar deze uitbraak werd een pedagogisch medewerkster geslagen en geschopt en werd een sleutelbos van haar broek getrokken, waarbij die broek kapotscheurde. Ook werd een DECT-telefoon die aan haar broek zat, losgetrokken. De medewerkster, [slachtoffer] , deed aangifte. Een van de vier jongens, [medeverdachte 1 ] , kwam dezelfde dag nog terug naar Schakenbosch. De verdachte werd op 15 augustus 2015 aangehouden en op 19 augustus 2015 weer in Schakenbosch geplaatst. Het feit is aan de verdachte en aan de medeverdachten [medeverdachte 2 ] en [medeverdachte 3 ] tenlastegelegd als diefstal met geweld, in vereniging gepleegd. De rechtbank moet onderzoeken of de verdachte zich aan dit feit heeft schuldig gemaakt.
Als feit 2 staat op de tenlastelegging de vernieling van een intercom van Schakenbosch op 1 april 2015. De verdachte heeft dit feit bekend.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat geen sprake is van medeplegen van diefstal met geweld, en daartoe het volgende gesteld. Het aandeel van de verdachte in het feit is beperkt tot het wegtrekken van de sleutels van de medewerkster, zoals hij heeft bekend. Hij ging uit van de afspraak tussen de jongens dat zij geen geweld zouden gebruiken en is niet verantwoordelijk voor het geweld dat de anderen hebben gepleegd. Ten aanzien daarvan is geen sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. Het plegen van het geweld vond heel snel plaats in een kleine ruimte doordat bij de medeverdachte [medeverdachte 2 ] de stoppen doorsloegen. De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de diefstal van een DECT-telefoon en van het tenlastegelegde slaan tegen het hoofd en schoppen tegen het lichaam en heeft zich ten aanzien van het lostrekken van de sleutelbos gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging.
Ten aanzien van feit 1. [1]
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
[slachtoffer] deed aangifte van diefstal met geweld, gepleegd in Schakenbosch te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg op 13 augustus 2015. Aangeefster werkt als pedagogisch medewerkster in deze instelling, een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. Zij verklaarde onder meer het volgende. Ze zag dat een jongere genaamd [medeverdachte 1 ] ineens zo hard op een deur bonkte dat die open ging. Deze [medeverdachte 1 ] en drie anderen, de verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 2 ] en [verdachte] , renden door de deuropening weg, en gingen vervolgens een trap af die leidt naar een klein halletje op een lagere verdieping. Ze rende hen achterna om ze tegen te houden. Ze voelde een klap op haar achterhoofd, en zag vanuit haar ooghoek dat [medeverdachte 2 ] haar meerdere keren met zijn vuist op haar hoofd sloeg. Ze viel op de grond. Vervolgens trok [verdachte] aan de sleutelbos die aan haar broeksband vast zat, waarbij haar broek scheurde. De jongens maakten zich vervolgens uit de voeten. [2]
In een aanvullende verklaring heeft de aangeefster verklaard dat ze, nadat ze beneden op de grond viel, ook voelde dat de DECT-telefoon die met een clip aan haar broek vast zat, werd weggepakt. [3]
De verdachte heeft bekend dat hij op een agressieve manier de sleutels van de broek van de medewerkster heeft getrokken. Hij verklaarde dat de jongens hadden afgesproken dat hun ontsnapping niet met agressie gepaard zou gaan maar dat het uit de hand is gelopen. [4]
De medeverdachte [medeverdachte 2 ] heeft bekend dat hij de aangeefster een aantal keer heeft geslagen en dat hij de pieper van haar heeft meegenomen en het alarm heeft weggedrukt. [5]
Medeverdachte [medeverdachte 3 ] heeft bekend dat hij heeft geprobeerd de sleutels te pakken die aan de broek van aangeefster zaten. [6]
De rechtbank overweegt met betrekking tot de vraag of er sprake is geweest van medeplegen het volgende.
Medeplegen veronderstelt een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, waarbij het opzet moet zijn gericht op zowel de samenwerking als de verwezenlijking van het gronddelict, in deze zaak de diefstal met geweld.
De verdachte en de medeverdachten hebben een gezamenlijk plan gemaakt om uit de instelling weg te komen en hebben zich daarbij als eerste doel gesteld dat zij van de medewerkster haar sleutels en de DECT-telefoon zouden afpakken, die nodig waren om naar buiten te komen. Afgezien van opzet op het wegnemen van voornoemde goederen hadden zij tevens (voorwaardelijk) opzet op het uiteindelijk gepleegde geweld.
De verdachten wisten immers dat zij er niet op hoefden te rekenen dat de medewerkster genegen zou zijn om de sleutels en de telefoon vrijwillig aan hen af te staan. Aan de verklaring dat hun afspraak ook inhield dat zij geen geweld zouden gebruiken, hecht de rechtbank dan ook geen waarde. De verdachten hebben hun plan gezamenlijk uitgevoerd, en ieder van hen heeft daarbij een bijdrage geleverd die substantieel was. De bijdrage van de verdachte heeft er ten minste uit bestaan dat hij aan de sleutels heeft gerukt die aan de broek van de medewerkster vastzaten en uiteindelijk zoveel kracht heeft gezet dat de broeksband van haar spijkerbroek scheurde en de sleutelbos loskwam. Hij deed dit nadat de medeverdachte [medeverdachte 2 ] de medewerkster een aantal vuistslagen had gegeven. Hij en de andere medeverdachte [medeverdachte 3 ] hebben vervolgens, gebruikmakend van de machteloze situatie van de medewerkster toen zij geslagen werd en op de grond lag, de sleutelbos met geweld buitgemaakt. Aldus dragen de verdachte en de medeverdachten een gelijkwaardige verantwoordelijkheid voor het feit.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zodanig bewust en nauw heeft samengewerkt met zijn medeverdachten dat sprake is van medeplegen van het tenlastegelegde feit.
Voorgaande bewijsmiddelen en overwegingen leiden de rechtbank tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het feit heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 2. [7]
De verdachte heeft dit feit bekend bij de politie en ter terechtzitting. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank is daarom van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan. De rechtbank bezigt als bewijsmiddelen de aangifte en de bekennende verklaring van de verdachte. [8] [9]
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij op 13 augustus 2015 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft
weggenomen een sleutel(bos) en een (DECT-)telefoon, toebehorende aan gesloten inrichting voor jeugdigen Schakenbosch, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld bestond uit
- het slaan en/of stompen tegen het hoofd en
- het van de broek losscheuren/trekken van de sleutelbos;
2.
hij op 01 april 2015 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, opzettelijk en wederrechtelijk een intercom, toebehorende aan Schakenbosch, heeft vernield door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk met een stoeptegel (meermalen)tegen die intercom te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht, en tot jeugddetentie voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om, conform het advies van de Raad, een voorwaardelijke werkstraf op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal met geweld, gepleegd binnen een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. De verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer gewelddadig bejegend en pijn toegebracht. De verdachte heeft met het feit getoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen en voor andermans lichamelijke integriteit. De diefstal werd gepleegd in een woonomgeving waarin kwetsbare jongeren verblijven en was gericht tegen een medewerkster.
De rechtbank acht aannemelijk dat het feit een grote impact heeft gehad op de medewerksters en de bewoners, en dat het feit de gevoelens van onrust en onveiligheid in de accommodatie maar ook daarbuiten, heeft aangewakkerd. Kwalijk is ook dat het feit gepleegd is in de omgeving waarin de medewerkster, zich relatief veilig wetend, haar werk moet kunnen verrichten.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan vernieling. Hij heeft met het plegen van dit feit schade berokkend aan de eigenaar en getoond geen respect te hebben voor andermans eigendom.
Uit een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie is komen vast te staan dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) van 17 augustus 2015 en 11 september 2015. Uit deze rapporten komt onder meer het volgende naar voren. De verdachte is onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg, vestiging Dordrecht. Bij de verdachte is sprake van een licht verstandelijke beperking en een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis. Bij hem bestaat ook forse agressieproblematiek. Hij heeft een beperkt zelfinzicht en ziet de gevolgen van zijn gedrag niet en komt vaak in conflict met andere jongens. Hij zegt dat hij gepest wordt maar is aan de andere kant ook een stoker. Hij is nog verdrietig en somber over de dood van zijn zus, die in een zwembad verdronk. Hij heeft permanent toezicht en veel duidelijkheid nodig om zijn gedrag bij te sturen en kan bij gebreke daarvan emotionele uitbarstingen krijgen die hij niet kan reguleren. Dan gedraagt hij zich destructief naar anderen en naar dieren, loopt weg en brengt zichzelf in gevaarlijke situaties. Hij functioneert zorgelijk op alle leefgebieden.
De Raad vindt dat de behandeling van de verdachte in Schakenbosch niet moet worden doorkruist en acht een onvoorwaardelijke werkstraf nu niet haalbaar. Een voorwaardelijke detentiestraf is volgens de raad niet wenselijk, nu de indruk bestaat dat het delict samenhangt met de problematiek van de verdachte. De raad adviseert om ondanks de ernst van de feiten een voorwaardelijke werkstraf op te leggen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de brief van 9 februari 2016 van [naam] , als jeugdbeschermer werkzaam bij Jeugdbescherming west te Dordrecht, waarin verslag wordt gedaan van de problematiek van de verdachte, van het verblijf van de verdachte in Schakenbosch en van het voorgestelde traject. Ook in deze brief wordt genoemd dat het belangrijk is dat de behandeling van de verdachte voortgang vindt.
De rechtbank zal het gegeven advies opvolgen. Hoewel in de rapporten geen conclusies over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte zijn vermeld, gaat de rechtbank er bij de strafoplegging van uit dat de verdachte niet geheel toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank overweegt dat de bijdrage van de verdachte aan de geweldshandelingen van minder gewicht is geweest dan de bijdrage van met name de medeverdachte [medeverdachte 2 ] . De rechtbank ziet in dit feit reden om een lichtere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat een voorwaardelijke werkstraf van 80 uren recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

Ten aanzien van feit 1.
[slachtoffer]heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding groot
€ 934,99, bestaande uit materiële schade ad
€ 44,99en immateriële schade ad
€ 890,-, met vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 530,-, bestaande uit een bedrag van € 30,- voor de broek en € 500,- euro voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in de vordering subsidiair de vordering te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
Uit de verklaring van de aangeefster op pagina 26 van het proces-verbaal van politie blijkt dat de werkgever van de aangeefster haar heeft toegezegd de schade aan de broek te zullen vergoeden. Nu ten aanzien van de gevorderde schade aan de broek – in het licht van voornoemde verklaring - een nadere onderbouwing ontbreekt, zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering voorzover deze de schade aan de broek betreft.
Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van in totaal € 450,- als niet onredelijk toewijsbaar is. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de twee medeverdachten redenen om, in plaats van hoofdelijke toewijzing van dit bedrag, één derde deel daarvan ad € 150,- ten laste van de verdachte toe te wijzen en de vordering voor het overige niet ontvankelijk te verklaren. De rechtbank beoogt met deze beslissing dat de verdachte en de twee medeverdachten ieder één derde deel van de toewijsbare schade zullen moeten vergoeden.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente ten laste van de verdachte toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 13 augustus 2015 is ontstaan.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling
aan de Staat van een bedrag groot
€ 150,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 augustus 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer].

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
feit 1
DIEFSTAL, VOORAFGEGAANen vergezeldVAN GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
feit 2
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat aan een ander toebehoort, vernielen
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
80 (tachtig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
40 (veertig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de hem opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
bepaalt dat deze werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
2 jarenonder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[slachtoffer], een bedrag van
€ 150,-,vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 augustus 2015 tot de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 150,-,vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 augustus 2015 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
3 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Kramer, kinderrechter, voorzitter,
mr. H.M.D. de Jong, kinderrechter,
en mr. A.P. Sno, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. E.A.W. Hoefnagels, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 februari 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2015241572.
2.Pag. 17, 18: aangifte door [slachtoffer] .
3.Pag. 26, verhoor aangeefster [slachtoffer] .
4.Pag. 80, verklaring van [verdachte] .
5.Pag. 109, verklaring van [medeverdachte 2 ] .
6.Pag. 63, verklaring van [medeverdachte 3 ] .
7.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-20151662212.
8.Pag. 3, aangifte door [naam] namens Schakenbosch.
9.Pag. 9, verklaring van de verdachte.