ECLI:NL:RBDHA:2016:1850

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2016
Publicatiedatum
23 februari 2016
Zaaknummer
3468694 RL EXPL 14-29731
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vertraging in de resocialisatie en beëindiging van dwangverpleging van een ter beschikking gestelde

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en de Staat der Nederlanden. [eiser] vorderde een schadevergoeding van € 7.000 van de Staat, omdat hij meende dat er onrechtmatig was gehandeld door de Staat, wat heeft geleid tot een aanzienlijke vertraging in de voorwaardelijke beëindiging van zijn dwangverpleging en resocialisatie. De zaak draait om de vraag of de Staat verantwoordelijk is voor deze vertraging en of [eiser] recht heeft op schadevergoeding.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiser] is ter beschikking gesteld na een veroordeling voor doodslag en heeft sindsdien verschillende stappen ondernomen in zijn resocialisatieproces. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in de periode van 31 augustus 2011 tot 10 november 2012 een vertraging van 15 maanden heeft plaatsgevonden in de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging. [eiser] stelt dat deze vertraging te wijten is aan omissies van de Staat, die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de TBS-maatregel.

De Staat heeft zich verweerd door te stellen dat [eiser] zelf niet om overplaatsing naar een andere kliniek heeft gevraagd en dat er voldoende voortvarendheid is betracht in zijn behandeling. De kantonrechter heeft de argumenten van de Staat overwogen en geconcludeerd dat [eiser] niet voldoende feiten heeft aangedragen om aan te tonen dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen, en dat hij in de proceskosten moet worden veroordeeld.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de ter beschikking gestelde als de Staat in het kader van de uitvoering van TBS-maatregelen en de resocialisatie van ter beschikking gestelden. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Kanton Den Haag
JB
zaak.nr. 3468694 RL EXPL 14-29731
22 februari 2016
Vonnis in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. A.M.A. Kok-Verheijde,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R.W.M. van der Zon.
Partijen worden aangeduid als [eiser] en de Staat.
Procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 24 september 2014, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties.
  • de brief van 1 september 2015 van mr. Kok-Verheijde, met producties;
Op 8 september 2015 heeft een comparitie van partijen plaatsgehad, waarbij de gemachtigde van [eiser] is verschenen en namens de Staat is verschenen mr. S. van den Nadort. Van hetgeen is besproken heeft de griffier een proces-verbaal gemaakt, dat aan partijen is voorgelezen en door hen akkoord is bevonden. Vervolgens is vonnis gevraagd.

1.Feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
1.1
[eiser] , geboren op [geboortedatum] , is bij arrest van het hof ’s-Hertogenbosch van 25 april 2003 ter zake van doodslag veroordeeld tot 8 jaren gevangenisstraf, met oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling en bevel tot verpleging van overheidswege.
1.2
De terbeschikkingstelling is aangevangen op 8 maart 2007 door opname in FPC de Oostvaarderskliniek te Almere en is door de rechtbank Roermond op 18 maart 2009 verlengd met 2 jaar en op 24 februari 2011 met één jaar. In de beslissing van laatstgenoemde datum heeft de rechtbank Roermond het volgende overwogen: “
De rechtbank overweegt dat uit het verlengingsadvies en het verhandelde ter zitting van de rechtbank naar voren komt dat nog steeds hard wordt gewerkt aan begeleid en onbegeleid verlof, terwijl ter beschikking gestelde de eerste stappen op de thans ingezette resocialisatieroute nog moet zetten en dat de reclassering aan een en ander nog vorm dient te geven. Met de getuige-deskundige is de rechtbank dan ook van mening dat het beter is over één jaar naar de stand van zaken te kijken. De rechtbank is (...) van oordeel dat een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging thans nog niet aan de orde kan zijn.”
1.3
Op 31 augustus 2011 is [eiser] overgeplaatst naar de Forensische Tussenvoorziening (hierna: FT) van de Oostvaarderskliniek. De FT is een 24-uursvoorziening begeleid wonen in een samenwerkingsverband tussen RIBW (Regionale Instelling voor Beschermd Wonen) Kwintes en de Oostvaarderskliniek.
1.4
Ter zitting van 1 maart 2012 heeft de advocaat van [eiser] (opnieuw) het verzoek gedaan tot voorwaardelijke beëindiging van de ter beschikking stelling. Mevrouw [X] , psycholoog bij de Oostvaarderskliniek, heeft zich daarover – onder meer – als volgt uitgelaten: “
Ik zou geen bezwaar hebben tegen een voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling. Vorig jaar was dat nog niet aan de orde, omdat [eiser] toen nog geen onbegeleid verlof had. (…) Onder de juiste voorwaarden is een voorwaardelijke beëindiging mogelijk. [eiser] moet zich dan aan die voorwaarden houden. (…) Ik zou het liefst zien dat de reclassering de opdracht krijgt om te onderzoeken of een voorwaardelijke beëindiging binnen 3 maanden te realiseren is. De kliniek zou binnen die 3 maanden een RIBW [indicatie] kunnen aanvragen.”
1.5
Bij uitspraak van 14 maart 2012 heeft de rechtbank Roermond de terbeschikkingstelling verlengd met één jaar en de beslissing over de dwangverpleging voor onbepaalde tijd, doch maximaal drie maanden, aangehouden, in afwachting van een reclasseringsrapportage over de voorwaarden die aan een eventuele voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging dienden te worden gesteld.
1.6
Ter zitting van de rechtbank Roermond van 7 juni 2012 was de reclassering nog in afwachting van een indicatiestelling van het NIFP. Psycholoog [Y] van de Oostvaarderskliniek heeft toen verklaard dat [eiser] recent was afgewezen door verslavingszorg Vincent van Gogh, zodat op het moment waarop er een indicatiestelling zou komen, deze instelling in ieder geval geen optie meer was. De rechtbank heeft de behandeling ter zitting nogmaals aanhouden voor een periode van drie maanden.
1.7
Op 27 juli 2012 heeft de afdeling Indicatiestelling Forensische Zorg van het NIFP een indicatiestelling ten behoeve van [eiser] afgegeven.
1.8
De beslissing over de dwangverpleging is op 16 augustus 2012 nogmaals aangehouden in afwachting van duidelijkheid over de woonplaats van [eiser] . Namens de reclassering is ter zitting verklaard: “
Door de reclassering is bij de IFZ een aanvraag ingediend voor een indicatiestelling. Daar is uit naar voren gekomen dat de RIBW in Venray voor [eiser] de meest geschikte plek is in het zuiden van het land. De verwachting is dat het intakegesprek eind augustus/begin september kan plaatsvinden. (…) Het klopt dat voor een voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling een geschikte verblijfplaats beschikbaar dient te zijn. Het is nu nog niet zeker of en wanneer [eiser] in Venray terecht kan.”Namens de Oostvaarderskliniek is verklaard dat de kliniek kan instemmen met een voorwaardelijke beëindiging indien er een woonplek en dagbesteding is.
1.9
Bij uitspraak van 1 november 2012 heeft de rechtbank Roermond beslist tot voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging met ingang van 10 november 2012, vanaf het moment dat [eiser] in de RIBW te Venray kon verblijven en een dagbesteding zou krijgen en daarmee aan alle door de reclassering gestelde voorwaarden werd voldaan.
1.1
Op 27 maart 2013 en op 8 april 2014 is de terbeschikkingstelling telkens met één jaar verlengd. De dwangverpleging is in met ingang van 10 juli 2014 hervat vanwege overtreding van de voorwaarden door [eiser] .

2.Vordering

2.1
[eiser] vordert om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de Staat te veroordelen tot betaling aan hem van € 7.000, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 september 2013 tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van de Staat in de kosten van de procedure, de nakosten inbegrepen, te betalen binnen zeven dagen na dagtekening van het vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis, indien de proceskosten niet tijdig worden betaald.
2.2
[eiser] legt aan de vordering voormelde vaststaande feiten ten grondslag, alsmede, samengevat, de volgende stellingen. De Staat is verantwoordelijk voor de uitvoering van de TBS-maatregel en de behandeling van TBS-gestelden. Door omissies ten aanzien van rapportages en onvoldoende voortvarendheid van de Staat heeft de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging en de resocialisatie van [eiser] een aanzienlijke vertraging van 15 maanden (van 31 augustus 2011 tot 10 november 2012) opgelopen. Hierdoor heeft de Staat jegens [eiser] toerekenbaar onrechtmatig gehandeld. Ten gevolge van dit onrechtmatig handelen heeft [eiser] immateriële schade geleden, naar billijkheid te begroten op € 7.000.

3.Verweer

De Staat verweert zich tegen de vordering en voert daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
3.1
Primair: [eiser] had om overplaatsing naar een andere kliniek kunnen vragen die vervolgens de resocialisatie vorm had kunnen geven. Tegen een afwijzende beslissing op dit verzoek had [eiser] op grond van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (hierna: Beginselenwet) beroep kunnen instellen bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). In dat geval had ook de voortgang van de behandeling kunnen worden getoetst. Nu [eiser] niet om overplaatsing heeft verzocht, brengt het gesloten stelsel van rechtsmiddelen mee dat [eiser] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering.
3.2
Subsidiair: Er is voldoende voortvarendheid betracht gedurende het gehele behandeltraject. Zijn behandeling is voorspoedig verlopen, zodat de Oostvaarderskliniek op 30 maart 2011 een machtiging voor transmuraal verlof heeft gevraagd om [eiser] te laten resocialiseren bij RIBW Venray of, als dat niet haalbaar zou zijn, bij de FT. [eiser] werd echter onder andere vanwege het ontbreken van voldoende vaardigheden niet geaccepteerd door RIBW Venray waarop plaatsing in de FT volgde. De verdere behandeling bij de FT heeft ertoe geleid dat zijn verlof op 26 april 2012 werd uitgebreid met twee overnachtingen bij zijn ouders om hem verder te laten resocialiseren. Een en ander was een goede voorbereiding op zijn uiteindelijke plaatsing bij RIBW Venray en de beëindiging van de dwangverpleging op 10 november 2012. Zo er al sprake zou zijn van vertraging, is deze niet aan de Staat toe te rekenen.
3.3
Meer subsidiair: [eiser] heeft de gestelde schade niet onderbouwd.

4.Beoordeling

4.1
De kantonrechter neemt tot uitgangspunt dat het aan [eiser] is om voldoende feiten en omstandigheden te stellen en, zo nodig, te bewijzen die de conclusie kunnen dragen dat de Staat jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld.
4.2
Bij de beoordeling gaat de kantonrechter ervan uit dat [eiser] , zoals namens hem ter zitting is verklaard, de Staat verwijt dat de reclassering zich onvoldoende heeft ingespannen om hem vanuit de FT naar een eigen woning te begeleiden. Aangezien hij al in 2011 was uitbehandeld, had hij (begin) 2012 al de FT moeten kunnen verlaten, aldus [eiser] .
4.3
In het primaire verweer van de Staat ligt besloten dat voor [eiser] met betrekking tot de onderhavige kwestie een andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, namelijk die van de Beginselenwet, heeft opengestaan, zodat er daarnaast geen taak resteert voor de kantonrechter.
4.4
Dit verweer wordt verworpen. Zoals onder meer blijkt uit de aanvraag voor het transmuraal verlof van 30 maart 2011 (productie 10 van de Staat), werd destijds al beoogd om de verdere resocialisatie van [eiser] te laten plaatsvinden bij RIBW Venray, welke instelling ook de voorkeur had van [eiser] . RIBW Venray is geen tbs-inrichting als bedoeld in de Beginselenwet, zodat [eiser] de door deze wet geboden rechtsgang niet heeft kunnen benutten om een overplaatsing naar RIBW Venray te bewerkstellingen.
4.6
Gelet op de inlichtingen van de psycholoog van de Oostvaarderskliniek (zie 1.4) gaat de rechtbank ervan uit dat [eiser] niet eerder dan in maart 2012 toe was aan een volgende stap in zijn resocialisatietraject, te weten overplaatsing vanuit de FT naar een begeleide woonvorm. In de daaropvolgende periode moest daartoe een indicatie van het NIFP worden verkregen en een geschikte instelling worden gevonden. De indicatie werd verkregen op 27 juli 2012 (RIBW in Venray) en een plek aldaar was pas beschikbaar medio november 2012 (nadat [eiser] bij een eerdere instelling was afgewezen). Zolang geen verblijfplaats voor [eiser] gevonden was, was een voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling niet aan de orde. De reclassering was voor het opstellen van een definitief Maatregelrapport afhankelijk van de indicatie van het NIFP en de bereidheid van een (RIBW)instelling tot opname van [eiser] . Het verwijt van [eiser] dat de reclassering zich onvoldoende voortvarend heeft ingespannen om hem vanuit de FT naar een “eigen woning” te begeleiden, acht de kantonrechter dan ook niet gegrond. Evenmin kan worden gezegd dat door “snellere rapportages” van de reclassering de voorwaardelijke beëindiging eerder had kunnen worden bewerkstelligd.
4.7
Voor zover [eiser] de Staat verwijt dat hij door de reclassering niet naar een “eigen” woning, niet zijnde een RIBW woning, is begeleid, is ook dit verwijt ongegrond. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt voor de veronderstelling dat [eiser] in de periode van maart – november 2012 reeds in staat was zelfstandig te wonen.
4.8
Het voorgaande leidt de kantonrechter tot de conclusie dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen en dat [eiser] , als de in het ongelijk gestelde partij, moet worden veroordeeld in de proceskosten, op de hierna te vermelden wijze.
Beslissing
De kantonrechter:
1. wijst de vordering af;
2. veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van de Staat vastgesteld op € 50 als kosten van de gemachtigde van de Staat.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Bockwinkel, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 februari 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.