ECLI:NL:RBDHA:2016:1836

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
23 februari 2016
Zaaknummer
490662 en 498112
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en rechtsmacht in internationale context met betrekking tot ouderschapsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2016 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die gehuwd zijn in China en ouders van een minderjarig kind. De man, met de Nederlandse nationaliteit, heeft verzocht om echtscheiding en nevenvoorzieningen, waaronder de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van het kind en het gezag over het kind. De vrouw, die in Nieuw-Zeeland woont, heeft verweer gevoerd tegen de nevenverzoeken, maar niet tegen de echtscheiding zelf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen over het echtscheidingsverzoek, omdat de man zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft en daar meer dan zes maanden verblijft.

Echter, met betrekking tot de nevenverzoeken, zoals de hoofdverblijfplaats van het kind en het gezag, heeft de rechtbank geoordeeld dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt, aangezien de gewone verblijfplaats van het kind in Nieuw-Zeeland is. De rechtbank heeft ook de vordering van de man tot betaling van € 4.000,- door de vrouw afgewezen, omdat de man zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man niet kan verlangen dat de vrouw bijdraagt aan de schulden die hij heeft gemaakt voor de aankoop van auto’s, aangezien deze schulden niet als gemeenschappelijke schulden kunnen worden beschouwd onder het toepasselijke Chinese huwelijksvermogensrecht.

De rechtbank heeft de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat er geen beslissingen zijn genomen die zich lenen voor uitvoering bij voorraad. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 15/4606 en FA RK 15/8030
Zaaknummer: C/09/490662 en C/09/498112
Datum beschikking: 29 januari 2016

Scheiding

Beschikking op het op 16 juni 2015 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J. Kalkman te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] , Nieuw-Zeeland,
advocaat: mr. L.J.W. Govers te ’s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
  • het F9-formulier d.d. 26 juni 2015 met bijlagen van de zijde van de man.
Op 5 januari 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man, de advocaten van partijen en [naam] , tolk
.De vrouw heeft aan de zitting deelgenomen door middel van een door haar advocaat verzorgde geluidsverbinding via Skype. De man heeft verklaard hiertegen geen bezwaar te hebben.

Verzoek en verweer

Het verzoek zoals dat thans luidt strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
  • vaststelling van de hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind van partijen bij de vrouw, totdat de minderjarige aangeeft liever bij de man te willen wonen;
  • vaststelling dat de man het gezag over het minderjarige kind van partijen behoudt;
  • vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over het minderjarige kind van partijen;
  • bepaling dat de man, nu hij de schulden van de huwelijksgemeenschap afbetaalt, een vordering op de vrouw heeft van € 4.000,-,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer tegen het door de man verzochte, behalve voor zover het de echtscheiding betreft, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd op [datum huwelijk] te [plaats huwelijk] , China.
  • Zij zijn de ouders van het volgende thans nog minderjarige kind:
• [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , België.
  • De minderjarige verblijft thans bij de vrouw in Nieuw-Zeeland.
  • De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Zuid-Afrikaanse nationaliteit.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht
Nu de gewone verblijfplaats van de man zich in Nederland bevindt, hij daar sedert ten minste zes maanden onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek verblijft en onderdaan van Nederland is, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
Toepasselijk recht
De rechtbank zal krachtens artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Zoals blijkt uit artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient het verzoekschrift een door beide echtgenoten ondertekend ouderschapsplan ten aanzien van de minderjarigen te bevatten. Ontbreekt het ouderschapsplan, dan kan de rechtbank besluiten de verzoeker niet in zijn verzoek te ontvangen. Gebleken is echter dat de minderjarige ten tijde van de indiening van het verzoekschrift zijn gewone verblijfplaats in Nieuw-Zeeland had en dat hij zijn gewone verblijfplaats daar nog steeds heeft. Ten aanzien van de in het ouderschapsplan te regelen onderwerpen die doorgaans worden aangeduid met de term ‘ouderlijke verantwoordelijkheid’, komt de Nederlandse rechter ingevolge artikel 8 van de EG-Verordening nr. 2201/2003 van 27 november 2003 (hierna: Brussel IIbis) derhalve geen rechtsmacht toe. Van de man kan daarom niet worden verlangd dat hij een ouderschapsplan overlegt. Dit brengt mee dat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek tot echtscheiding.
Aan de wettelijke formaliteiten is verder voldaan.
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat het daarop steunende niet weersproken verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is.
Hoofdverblijfplaats, gezag en verdeling zorg- en opvoedingstaken
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige buiten Nederland is, komt de Nederlandse rechter ingevolge artikel 8 Brussel IIbis geen rechtsmacht toe om te oordelen over de nevenverzoeken met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, het gezag en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken.
Bij de bespreking ter zitting van de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, heeft de man nog verwezen naar artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Zonder nadere toelichting, die de man niet heeft gegeven, valt evenwel niet in te zien hoe de Nederlandse rechter aan deze bepaling rechtsmacht kan ontlenen in deze zaak.
De vordering van € 4.000,-
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het nevenverzoek tot bepaling dat de man een vordering op de vrouw heeft van € 4.000,-.
Niet gebleken is dat de echtgenoten vóór het huwelijk het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht hebben aangewezen. Krachtens artikel 4, eerste lid, van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130, wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het Chinese recht, nu de echtgenoten kennelijk hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijkssluiting hebben gevestigd in China en zich geen van de in artikel 4, tweede lid, van dat verdrag genoemde uitzonderingen voordoet.
Ter onderbouwing van zijn verzoek voert de man, samengevat, het volgende aan. In 2013 heeft hij € 9.930,- geleend van Renault Credit Car (hierna: Renault) in België voor de aankoop van een auto. Op deze schuld heeft hij € 4.000,- afgelost toen de auto in 2013 is verkocht, zodat een schuld van € 5.930,- resteerde. Nu het gaat om een schuld die volgens het Chinese huwelijksvermogensrecht voor rekening van beide echtgenoten komt, dient de vrouw hem de helft – derhalve € 2.965,- – te betalen. Voorts heeft de man voor de aanschaf van een auto in Nieuw-Zeeland een kredietovereenkomst gesloten met Turners Finance Limited (hierna: Turners). Ook deze auto is inmiddels verkocht. Partijen hebben bij Turners een openstaande schuld van NZD 3.359,25, welk bedrag overeenkomt met (ongeveer) € 2.082,15. Partijen moeten deze schuld bij helfte delen, aldus de man, en daarom is de vrouw hem € 1.041,- verschuldigd.
De vrouw bestrijdt de vordering op de navolgende, samengevatte, gronden. Op grond van het toepasselijke Chinese huwelijksvermogensrecht kunnen de schulden niet worden beschouwd als ‘gemeenschappelijke schulden’ die – omdat het geleende ten behoeve van het gezin is aangewend – mede voor rekening van de vrouw komen. De schulden, die betrekking hebben op door de man gekochte auto’s, zijn uitsluitend door de man aangegaan, achter de rug van de vrouw om. De vrouw heeft de kredietovereenkomsten niet ondertekend. Uitsluitend de man heeft van de auto’s gebruik gemaakt voor woon-werkverkeer en derhalve zakelijke activiteiten van de man die niet het gemeenschappelijke leven betreffen. De aankoop van beide auto’s was onnodig, nu partijen zowel in België als in Nieuw-Zeeland al een auto hadden. Voor de schuld aan Turners blijkt uit een bericht van Turners dat de vrouw niet aansprakelijk is. Ten slotte is de vordering onvoldoende onderbouwd, aldus de vrouw.
De rechtbank oordeelt als volgt. Tussen partijen staat vast dat de beide leningen door de man zijn aangegaan. De man heeft nagelaten, hoewel dat in het licht van de betwisting door de vrouw op zijn weg had gelegen de hoogte van het bedrag dat ter gelegenheid van de verkoop van de auto’s op de schuld aan Renault is afgelost, nader te onderbouwen. Voorts heeft de man nagelaten duidelijk te maken met welke bedragen hij voorts nog – al dan niet in overeenstemming met de overgelegde aflossingstabel bij de kredietovereenkomst met Renault – op de schulden heeft afgelost. Daardoor kan niet worden vastgesteld wat de omvang van de schulden was op het tijdstip van indiening van het verzoekschrift, het tijdstip dat beide partijen aanhouden als peilmoment ter bepaling welke goederen en schulden op grond van hun huwelijk gemeenschappelijk zijn dan wel voor gemeenschappelijke rekening komen. Anders dan de man kennelijk meent, is die omvang voor zijn vordering van belang. Mogelijk heeft de man immers vóór dat tijdstip op de schulden afgelost uit middelen die beide partijen gezamenlijk toekwamen – waaronder de gedurende het huwelijk genoten lonen en bedrijfswinsten, zo volgt uit artikel 17 van de Chinese huwelijkswet, weergegeven in het rapport van het Internationaal Juridisch Instituut dat de vrouw heeft overgelegd, waarvan de juistheid door de man niet is bestreden. Voor zover aflossingen uit gezamenlijke middelen hebben plaatsgevonden, heeft de man van de vrouw niets meer te vorderen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de man zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd, zodat deze zal worden afgewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
De rechtbank zal de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren, nu zij geen beslissingen neemt die zich lenen voor uitvoering bij voorraad.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt uit de echtscheiding tussen: [de man] en [de vrouw] , gehuwd op
[datum huwelijk] in [plaats huwelijk] , China;
verklaart dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind van partijen, het verzoek tot vaststelling dat de man het gezag over het minderjarige kind van partijen behoudt en het verzoek tot vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
wijst af het meer of anders verzochte;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.R. Salomons, A. Zonneveld en J.C. Sluymer, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. I. van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 januari 2016.