ECLI:NL:RBDHA:2016:1835

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2016
Publicatiedatum
23 februari 2016
Zaaknummer
471810 en 504007
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning, gezag, omgang en ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige, gezamenlijk gezag, omgangsregeling en ondertoezichtstelling. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.A. Heeringa, verzocht om erkenning van de minderjarige, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door haar voormalige advocaat mr. M.L. van Leer, zich hiertegen verzette. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen, waaronder een van 9 maart 2015, de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de situatie van de minderjarige. Tijdens de zittingen op 21 december 2015 en 5 januari 2016 zijn beide partijen, de bijzonder curator en de Raad voor de Kinderbescherming verschenen om hun standpunten toe te lichten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw een verstoorde relatie hebben, wat de communicatie over de minderjarige bemoeilijkt. De Raad heeft geadviseerd om het verzoek van de man tot vervangende toestemming voor erkenning toe te wijzen, omdat er geen reëel risico zou zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige. De rechtbank heeft de zorgen van de vrouw over de erkenning door de man gehoord, maar oordeelde dat deze niet voldoende waren om de erkenning te weigeren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de man, ondanks de verstoorde relatie met de vrouw, ontvankelijk is in zijn verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige, gezien de nauwe persoonlijke betrekking tussen hen.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de man vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van de minderjarige en heeft bepaald dat hij samen met de vrouw het gezag zal uitoefenen, met inachtneming van bepaalde voorwaarden. Tevens is de minderjarige onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland. De rechtbank heeft het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling afgewezen, om de vrouw de ruimte te geven voor haar behandeling van psychische klachten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 14-6416 en JE RK 16-121
Zaaknummer: C/09/471810 en C/09/504007
Datum beschikking: 16 februari 2016

Vervangende toestemming erkenning, gezag, omgang en ondertoezichtstelling

Beschikking op het op 12 augustus 2014 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.A. Heeringa te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: voorheen mr. M.L. van Leer te ’s-Gravenhage,

[de minderjarige] ,

de minderjarige,
in rechte vertegenwoordigt door mr. A.A.G. Balkenende,
advocaat te Katwijk, in de hoedanigheid van bijzonder curator.

Procedure

Bij beschikking van 9 maart 2015 van deze rechtbank is een beslissing ter zake van de vervangende toestemming tot erkenning, het gezag, de omgangsregeling en de
informatie- en consultatieregeling aangehouden en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) verzocht een onderzoek te verrichten, alsmede de rechtbank te rapporteren en te adviseren. Het onderzoek door de raad dient de volgende vragen te beantwoorden:
Bestaat er aanleiding om aan te nemen dat een erkenning door de man de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] , of de belangen van [de minderjarige] zal schaden?
Is omgang tussen de man en [de minderjarige] in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] ?
Indien de raad van mening is dat er geen sprake is van strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] terwijl er geen contact is tussen de man en [de minderjarige] , verzoekt de rechtbank de raad een vervolgonderzoek te doen naar de wijze waarop de vrouw [de minderjarige] wel kan ondersteunen in dit contact, met het gegeven dat de vrouw (vooralsnog) niet instemt met contact, zulks indien nodig met behulp van proefcontacten.
Welke gezagsregeling is in het belang van [de minderjarige] ?
De rechtbank heeft wederom kennis genomen van de stukken, waaronder thans ook:
  • het rapport en advies van de raad d.d. 25 september 2015, kenmerk [nummer] ;
  • het F9-formulier d.d. 11 december 2015 met bijlagen van de zijde van de man;
  • het F9-formulier d.d. 14 december 2015 met bijlagen van de zijde van de vrouw.
Op 21 december 2015 is de behandeling ter zitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de man, bijgestaan door zijn advocaat, de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, de bijzonder curator en namens de raad mevrouw [naam] . Van de zijde van de man en de vrouw zijn pleitnotities overgelegd. De man heeft ter zitting verzocht een voorlopige voorziening op de voet van artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te treffen. Ter zitting is de behandeling van de overige verzoeken aangehouden met verwijzing naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
Bij beschikking van 21 december 2015 van deze rechtbank (FA RK 15-9888 en C/09/502193) is een voorlopige voorziening getroffen, waarbij onder meer is bepaald dat het de vrouw gedurende de procedure in de hoofdzaak niet is toegestaan met de minderjarige [de minderjarige] naar het buitenland te gaan.
Op 5 januari 2016 is de behandeling ter zitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de man, bijgestaan door zijn advocaat, de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, de bijzonder curator en namens de raad mevrouw [naam] .

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking van 9 maart 2015 is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Vervangende toestemming erkenning
De raad heeft de rechtbank geadviseerd om het verzoek van de man tot vervangende toestemming voor erkenning van de minderjarige toe te wijzen. De raad is van mening dat niet is gebleken dat er een reëel risico bestaat dat de minderjarige als gevolg van de erkenning door de man zal worden belemmerd in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling en dat erkenning door de man het evenwicht in de relatie tussen de moeder en de minderjarige zal verstoren. Voorts is niet gebleken dat de moeder door de erkenning door de man in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet langer in staat zal zijn de minderjarige een stabiele opvoedingssituatie te bieden. De vrouw heeft psychische problemen die verband houden met het verloop van de relatie met de man en de angst van de vrouw dat de man macht over haar leven zal uitoefenen. Het verzet van de vrouw en de emotionele impact ten aanzien van de erkenning is niet van dien aard dat eventuele erkenning in strijd is met het belang van de minderjarige.
De man en de bijzonder curator kunnen zich vinden in het advies van de raad. De bijzonder curator heeft daartoe ter zitting nog aangevoerd dat het verlenen van vervangende toestemming erkenning ook rust zou kunnen creëren.
De vrouw is het daarentegen niet eens met het advies van de raad. Zij heeft naar voren gebracht dat zij juist vanwege hetgeen zij in het verleden met de man heeft meegemaakt angstig voor hem is, hetgeen ook zijn weerslag heeft op haar verhouding met de minderjarige. Volgens haar zal de erkenning door de man ertoe leiden dat zij niet langer een ongestoorde relatie heeft met de minderjarige.
De rechtbank overweegt dat de zorgen en angsten van de vrouw in het bijzonder zien op eventuele toekomstige contacten tussen de minderjarige en de man. Niet aan te nemen valt echter dat de enkele erkenning van de minderjarige door de man de relatie tussen vrouw en de minderjarige, althans de belangen van de minderjarige, zal schaden. De vrouw zal weliswaar spanningen ervaren als de man door erkenning een rol krijgt in het leven van de minderjarige, maar de rechtbank ziet geen grond om ervan uit te gaan dat deze spanningen de relatie tussen de vrouw en de minderjarige in negatieve zin zullen beïnvloeden. De rechtbank acht het juist van essentieel belang voor de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de minderjarige dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke afstammingssituatie. Dit geldt temeer nu de minderjarige nog jong is en spelenderwijs met zijn nieuwe situatie vertrouwd kan worden gemaakt. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de door de raad verkregen informatie niet blijkt dat er thans zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige. De rechtbank zal daarom aan de man vervangende toestemming verlenen tot erkenning van de minderjarige.
Gezag
Nu het verzoek van de man tot vervangende toestemming tot erkenning wordt toegewezen is de man ontvankelijk in zijn verzoek.
De raad heeft in eerste instantie, in de rapportage d.d. 25 september 2015, de rechtbank geadviseerd om het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag af te wijzen. Volgens de raad is er een reëel risico dat er bij gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico ontstaat dat de minderjarige klem of verloren raakt. De moeder verdraagt geen enkel contact met de man. Haar energie is beperkt en de energie die zij heeft, besteedt zij aan de opvoeding en verzorging van de minderjarige. De verstoorde verhouding tussen de ouders en het ontbreken van enige vorm van communicatie tussen de ouders maken dat zij thans niet in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Ter zitting heeft de raad dit standpunt gewijzigd en te kennen gegeven dat een zogenoemde “uitgeklede” vorm van gezamenlijk gezag tot de mogelijkheden behoort en in het belang van de minderjarige moet worden geacht.
De man, die inmiddels de bereidheid heeft een stap terug te doen, kan zich thans vinden in dit gewijzigde standpunt van de raad. De vrouw acht het daarentegen nog veel te vroeg voor gezamenlijk gezag, ook in de meest uitgeklede vorm.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Indien de moeder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge het tweede lid slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De rechtbank overweegt allereerst dat een gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van de minderjarige tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor de minderjarigen en hun veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren, kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor de minderjarige en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, ten minste in staat zijn de minderjarige buiten die strijd te houden.
Gezamenlijk gezag is ook mogelijk in het geval dat slechts één ouder met instemming van de andere ouder alle beslissingen over de minderjarigen neemt. Er is dan sprake van zogenoemd “uitgekleed” gezag.
Uit het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat er thans geen enkele vorm van communicatie tussen de man en de vrouw plaatsvindt over zaken die de minderjarige betreffen. Desondanks kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden gesteld dat er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem en verloren zal raken tussen de ouders. In dit geval is echter tevens aannemelijk geworden dat de vrouw in het contact met de man ernstige emotionele belemmeringen ondervindt, die volgens de vrouw hun oorsprong vinden in het verleden van partijen. De rechtbank is van oordeel dat de weerstand die de vrouw jegens de man ervaart, een reële bedreiging kan vormen voor een goede ontwikkeling van de minderjarige op de lange termijn. Mede daarom acht de rechtbank het van belang dat de onderlinge communicatie tussen partijen op gang wordt gebracht, maar onderkent zij dat daarmee waarschijnlijk de nodige tijd gemoeid zal zijn. Wel acht de rechtbank de ouders in staat daarin (al dan niet met hulpverlening) hun eigen verantwoordelijkheid te nemen.
Alles afwegende en mede gezien het ter zitting ingenomen standpunt van de raad is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de minderjarige moet worden geacht dat de vrouw en de man het gezamenlijk gezag uitoefenen over de minderjarige. Teneinde te voorkomen dat de minderjarige als gevolg van de moeizame communicatie tussen de ouders klem en verloren zal raken tussen hen, zal de rechtbank “uitgekleed gezag” aan de man toekennen, te weten onder de volgende beperkingen:
a. de man delegeert alle bevoegdheden die uit het gezamenlijk gezag voortvloeien voor de duur van de minderjarigheid van de minderjarige aan de vrouw voor zaken rondom de dagelijkse verzorging en opvoeding;
b. beslissingen in zaken die verder strekken dan de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarige (zoals schoolkeuze, medische beslissingen en woonplaats) nemen de ouders in onderling overleg;
c. in zaken waarin derden de medewerking, al dan niet schriftelijk, van beide ouders verlangen, zal de man, na te zijn gehoord door de vrouw, zijn medewerking op eerste verzoek van de vrouw verlenen.
De rechtbank is van oordeel dat op deze wijze geen onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders indien de man mede met het gezag zal worden belast. Ook is niet gebleken dat afwijzing van het verzoek van de man anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
Informatie- en consultatieregeling
De rechtbank heeft in haar tussenbeschikking d.d. 9 maart 2005 vastgesteld dat het verzoek tot het vastleggen van een informatie- en consultatieregeling pas aan de orde komt indien het verzoek tot gezamenlijk gezag wordt afgewezen. Nu het verzoek tot gezamenlijk gezag in uitgeklede vorm wordt toegewezen heeft de man geen belang meer bij zijn verzoek een informatie- en consultatieregeling vast te leggen voor zover dit aangelegenheden betreft die verder streken dan de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarige. Voor zover het verzoek van de man de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarige betreft wijst de rechtbank dit verzoek af op dezelfde gronden als waardoor zij is gekomen tot toewijzing van het gezamenlijk gezag in ‘uitgeklede’ vorm.
Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
De raad heeft de rechtbank geadviseerd om een omgangsregeling vast te leggen van eenmaal per week twee uur. Naarmate de minderjarige ouder wordt en zich meer vertrouwd voelt met de man, kan de omgangsregeling worden uitgebouwd.
De vrouw heeft te kennen gegeven geen uitvoering te zullen geven aan een omgangsregeling indien deze wordt opgelegd. Zij stelt dat de man haar de tijd dient te gunnen om in behandeling te gaan en sterker te worden.
De man heeft ter zitting gezegd dat hij zich kan vinden in het advies van de raad, maar dat hij in het belang van de minderjarige bereid is een stap terug te doen en derhalve thans niet actief contact met de minderjarige nastreeft. Hij is bereid afstand te houden totdat de vrouw er wel aan toe is dat er omgang tussen hem en de minderjarige plaatsvindt. Door middel van een ondertoezichtstelling kunnen de belangen van de minderjarige worden gewaarborgd, aldus de man.
De rechtbank zal, mede gelet op het door de man ter zitting ingenomen standpunt, het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling afwijzen. Op deze wijze wordt de vrouw rust gegund en kan zij zich laten behandelen voor haar PTSS en de daarbij behorende psychische klachten. Eventueel kan de ondertoezichtstelling haar daarbij steun bieden. Wanneer het met de vrouw wat beter gaat, kan worden gewerkt aan het tot stand brengen van contacten tussen de man en de minderjarige. Jeugdbescherming west kan dit in het kader van de ondertoezichtstelling coördineren.
Ondertoezichtstelling
De man heeft bij F9-formulier d.d. 11 december 2015 een aanvullend verzoek gedaan de minderjarige onder toezicht te stellen, gelet op de zorgen van de raad ten aanzien van het gebrek aan draagvlak bij de vrouw en haar weigerachtige houding in zijn algemeenheid, welke de man niet in het belang van de minderjarige acht. Volgens de man wordt de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd, gelet op het ontbreken van contact tussen de man en de minderjarige in combinatie met de weigerachtige houding van de vrouw, welke verder strekt dan het niet willen toestaan van contact en daarmee een negatieve weerslag heeft op het evenwichtig en onbelast opgroeien van de minderjarige.
Ingevolge artikel 1:255 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie. Tevens zijn een ouder en degene die niet de ouder is en de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt bevoegd tot het doen van het verzoek indien de raad voor de kinderbescherming niet tot indiening van het verzoek overgaat.
Nu de man de minderjarige nog niet heeft erkend, is hij thans niet de (juridische) ouder van de minderjarige. Derhalve is de man niet op grond van artikel 1:255 lid 2 BW bevoegd het verzoek te doen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de man in de bijzondere omstandigheden van dit geval toch kan worden ontvangen in zijn verzoek. De rechtbank is van oordeel dat tussen de man en de minderjarige sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. De man en de vrouw hebben van halverwege 2011 tot december 2012 een affectieve relatie gehad, waaruit op [geboortedatum] de minderjarige is geboren. Gedurende het eerste levensjaar van de minderjarige was er contact tussen de man en de vrouw en heeft de man ook regelmatig contact gehad met de minderjarige in het bijzijn van de vrouw. Dit contact verliep goed. De omstandigheid dat er sinds mei 2014 geen contact meer is tussen de man en de minderjarige doet aan het voortbestaan van deze nauwe persoonlijke betrekking niet af, nu het verbreken van ieder contact tegen de wil van de man in heeft plaatsgevonden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de man reeds enkele maanden na het verbreken van het contact door de vrouw heeft verzocht om vervangende toestemming tot erkenning, om gezamenlijk gezag en om een regeling voor de verdeling van zorg- en opvoedingstaken dan wel een omgangsregeling. Zoals hiervoor bleek, zal de rechtbank het verzoek om vervangende toestemming toewijzen, zodat de man alsnog door erkenning van de minderjarige diens ouder kan worden. Onder deze omstandigheden, en mede in aanmerking nemende het hierna overwogene over de vervangende toestemming voor erkenning oordeelt de rechtbank dat de nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de minderjarige van dien aard is dat niet-ontvankelijkverklaring in het verzoek tot ondertoezichtstelling de man te zeer zou belemmeren in zijn uit artikel 8 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) voortvloeiende recht op bescherming van zijn ‘family life’ en daarmee dus in strijd zou komen. Voorts zou niet-ontvankelijkverklaring zich niet verdragen met de artikelen 7 en 8 van het Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK). De man is derhalve ontvankelijk in zijn verzoek de minderjarige onder toezicht te stellen.
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit de overgelegde stukken, het raadsrapport en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255 lid 1 BW genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige zijn de verstoorde verstandhouding en het gebrek aan communicatie tussen de ouders, de grote strijd tussen de ouders over de erkenning van en de gezagsuitoefening over de minderjarige en de omstandigheid dat de vrouw iedere vorm van contact tussen de minderjarige en de man tegenhoudt. Voorts is sprake van een bedreiging in de identiteitsontwikkeling van de minderjarige en moet gevreesd worden dat de minder stabiele psychische situatie van de vrouw zijn weerslag zal hebben op de minderjarige. De rechtbank zal de minderjarige derhalve onder toezicht stellen. Gedurende de ondertoezichtstelling kan eventueel worden gewerkt aan het tot stand brengen van contact tussen de minderjarige en de man.

Beslissing

De rechtbank:
verleent de man, [de man] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Verenigd Koninkrijk, toestemming, welke de toestemming van de moeder, [de vrouw] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , vervangt, tot erkenning van de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
bepaalt – onder de voorwaarde dat de minderjarige door de man wordt erkend – dat de man voortaan samen met de vrouw het gezag zal uitoefenen over de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a. de man delegeert alle bevoegdheden die uit het gezamenlijk gezag voortvloeien voor de duur van de minderjarigheid van de minderjarige aan de vrouw voor zaken rondom de dagelijkse verzorging en opvoeding;
b. beslissingen in zaken die verder strekken dan de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarige (zoals schoolkeuze, medische beslissingen en woonplaats) nemen de ouders in onderling overleg;
c. in zaken waarin derden de medewerking, al dan niet schriftelijk, van beide ouders verlangen, zal de man, na te zijn gehoord door de vrouw, zijn medewerking op eerste verzoek van de vrouw verlenen;
stelt de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] van
16 februari 2016 tot 16 februari 2017 onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland en verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, H. Dragtsma en F.R. Salomons, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. I. van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2016.