ECLI:NL:RBDHA:2016:1781

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2016
Publicatiedatum
23 februari 2016
Zaaknummer
C/09/485093 / HA ZA 15-351
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige detentie in EBI en schadevergoeding

In deze civiele zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 februari 2016 uitspraak gedaan in een vordering van [eiser] tegen de Staat der Nederlanden. [eiser] vorderde schadevergoeding wegens onrechtmatige detentie in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI). Hij stelde dat hij 151 dagen onrechtmatig in de EBI had verbleven en dat dit had geleid tot geestelijk letsel en een ernstige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer. De rechtbank oordeelde dat, hoewel vaststond dat [eiser] onrechtmatig in de EBI had verbleven, hij onvoldoende bewijs had geleverd voor de door hem gestelde geestelijke schade. De rechtbank concludeerde dat de stellingen van [eiser] over geestelijk letsel en de inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank wees de vordering van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten, die op € 3.039 werden begroot, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de noodzaak van concrete bewijsvoering bij claims van immateriële schade in het kader van onrechtmatige detentie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/485093 / HA ZA 15-351
Vonnis van 17 februari 2016
in de zaak van
[eiser],
thans verblijvende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.P.S. Paauw te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. C.M. Bitter te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 maart 2015, met producties;
  • de conclusie van antwoord van 20 mei 2015, met producties;
  • het tussenvonnis van 17 juni 2015 waarin een comparitie na antwoord is bepaald;
  • het proces-verbaal van comparitie van 7 oktober 2015 en de daarin vermelde stukken;
  • de brief van de Staat van 20 oktober 2015 met opmerkingen over het proces-verbaal;
  • de brief van [eiser] van 23 oktober 2015 met opmerkingen over het proces-verbaal;
  • de akte uitlating na comparitie van de zijde van [eiser] van 25 november 2015, met producties;
  • de akte na comparitie van de zijde van de Staat van 23 december 2015, met producties.
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Aan [eiser] is een (in beginsel) onherroepelijke levenslange gevangenisstraf opgelegd.
2.2.
[eiser] is op 18 juli 2011 geplaatst in de extra beveiligde inrichting van penitentiaire inrichting Vught (hierna: de EBI).
2.3.
De selectiefunctionaris heeft op 18 januari 2012 beslist tot verlenging van het verblijf van [eiser] in de EBI. [eiser] heeft tegen die beslissing beroep ingesteld bij de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (hierna: de RSJ). De RSJ heeft het beroep bij beslissing van 16 mei 2012 gegrond verklaard. De RSJ heeft [eiser] een tegemoetkoming van € 625,= toegekend.
2.4.
Bij beslissing van 13 juni 2012 heeft de selectiefunctionaris [eiser] geselecteerd voor penitentiaire inrichting Zoetermeer.
2.5.
Bij brief (“folder”) van 13 juli 2012 heeft een apotheek [eiser] geïnformeerd over het daar aan hem verstrekte geneesmiddel Lexapro. In de brief staat onder meer:

Lexapro tablet 15 mg
(…)
WERKING EN/OF TOEPASSING
Verbetert de stemming en vermindert angst en paniek. Wordt gebruikt bij:
- depressie
- paniekaanvallen
- extreme angst voor situaties in het openbaar (sociale angst of fobie)
- altijd aanwezige angst
- sterk dwangmatige gedachten en handelingen (obsessief compulsieve stoornis) (…)”
2.6.
Een document van de medische dienst van de penitentiaire inrichting Almere heeft, voor zover in deze zaak van belang, de volgende inhoud (na verbetering van kennelijke typefouten):
“(…) [eiser] , [geboortedatum]
22-2-2013
(…) Diagnostisch zou er sprake zijn van persoonlijkheidsproblematiek, verstandelijke beperkingen en middelenmisbruik. (…) hij gebruikte in het verleden antidepressiva. Hij kwam (…) bij de psycholoog in beeld vanwege zijn levenslange gevangenisstraf en tevens met de vraag beoordeling toestandsbeeld in verband met toegenomen somberheidsklachten en eventueel herstart antidepressiva.
In gesprek met de psycholoog gaf hij aan dat de overgang van PI Zoetermeer, waar hij al allerlei privileges had naar Almere moeilijk was. (…) Wat betreft zijn somberheid, gaf hij aan dat het momenteel redelijk goed gaat met zijn stemming en wilde hij zelf ook geen medicaties opstarten. Verder benoemde hij dat hij zich kwetsbaar voelt als gedetineerde, omdat hij levenslang heeft. Men hoeft maar te bellen met de opmerking, ‘hij wil ontvluchten’ en hij zal opnieuw naar de EBI in Vught worden overgeplaatst, aldus betrokkene. Hij verbleef daar eerder en heeft dit verblijf als zeer zwaar ervaren.
(…)
Heeft ook periodes gehad van somberheid, waar hij medicatie voor kreeg. Momenteel geen indicatie anti-depressiva.
Tevens geen acute indicatie vervolggesprekken psycholoog.
(…)
Pso consult dhr [eiser] ivm terugkoppeling PMO, d.d. 21-11-2013
(…)
Betr. heeft last van depressieve stemmingen. Hij is recentelijk ingesteld op andere medicatie. Hij is in afwachting van behandeling bij de Waag. (…)
Betr. geeft als toelichting waarom hij niet naar de arbeidszaal wil met kortgestraften: ter voorkoming van een (gewelds)incident. Hij vertelt in P.I. Alphen problemen te hebben gekregen op de arbeidszaal waarna hij 1 jr. in EBI heeft moeten verblijven.”
2.7.
[eiser] is op of omstreeks het moment dat hij vanuit de EBI werd overgeplaatst naar penitentiaire inrichting Zoetermeer geplaatst op de lijst Gedetineerden met een hoog Vlucht- of Maatschappelijk risico (hierna: de GVM-lijst). Voor gedetineerden op de GVM-lijst gelden regimespecifieke toezicht- en veiligheidsmaatregelen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven − bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van de Staat tot betaling van, primair, een bedrag van € 15.855,= en, subsidiair, een bedrag van € 3.775,=, de proceskosten en de nakosten, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij 151 dagen onrechtmatig gedetineerd is geweest in de EBI. [eiser] houdt de Staat aansprakelijk voor de schade die hij als gevolg daarvan heeft geleden.
3.3.
De Staat heeft de vordering gemotiveerd weersproken. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] ongeveer vijf maanden (over het precieze aantal dagen verschillen partijen van mening) in de EBI heeft verbleven, terwijl daarvoor geen titel bestond afgezien van de in beginsel onherroepelijke gevangenisstraf die vrijheidsbeneming rechtvaardigt, en dat dit verblijf in de EBI onrechtmatig was (hierna: de onrechtmatige periode).
4.2.
Dat sprake is van onrechtmatigheid is op zichzelf onvoldoende om te concluderen tot schadeplichtigheid van de Staat. Daarvoor is noodzakelijk dat [eiser] schade heeft geleden die geheel of gedeeltelijk is ontstaan in en toe te schrijven is aan de onrechtmatige periode.
4.3.
De schade die [eiser] stelt te hebben geleden is “ander nadeel dan vermogensschade” (hierna: immateriële schade), zoals bedoeld in de aanhef van artikel 6:106 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW). Nu is gesteld noch gebleken dat [eiser] lichamelijk letsel heeft opgelopen in de EBI of in zijn eer of goede naam is aangetast, vat de rechtbank zijn stellingen aldus op dat hij “in zijn persoon is aangetast” (artikel 6:106 lid 1 sub b BW). Tegenover immateriële schade door aantasting in de persoon staat een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding.
4.4.
In het arrest van 29 juni 2012 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor toewijsbaarheid van een vordering gericht op vergoeding van immateriële schade door aantasting in de persoon uitgangspunt is dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen (NJ 2010/410, onderdeel 3.5). Voor het aannemen van geestelijk letsel is onvoldoende dat sprake is van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen (HR 13 januari 1995, NJ 1997/366). De partij die zich op aantasting van de persoon beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld (HR 19 december 2003, NJ 2004/348).
4.5.
De Hoge Raad heeft een uitzondering geformuleerd op het uitgangspunt dat hiervoor is uiteengezet, die erop neerkomt dat ook sprake kan zijn van een aantasting in de persoon in geval van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer (vgl. HR 1 november 1991, NJ 1992/58). Het vaststellen van psychische schade is daarbij niet nodig, HR 9 juli 2004, NJ 2005/391.
geestelijk letsel
4.6.
[eiser] stelt, zo begrijpt de rechtbank, dat hij in de EBI geestelijk letsel heeft opgelopen in de vorm van een angststoornis en een posttraumatische stressstoornis en dat dit letsel (gedeeltelijk) is toe te rekenen aan de onrechtmatige periode, en verder dat het EBI regime een ernstige inbreuk vormt op de persoonlijke levenssfeer.
4.7.
Ten aanzien van het door [eiser] gestelde geestelijk letsel overweegt de rechtbank het volgende. Op basis van het in onderdeel 2.5 genoemde document staat vast dat aan [eiser] een medicijn is voorgeschreven, kort na zijn overplaatsing vanuit de EBI naar penitentiaire inrichting Zoetermeer. Uit het document blijkt dat het medicijn, Lexapro, werkt tegen depressie en angst. Uit het document blijkt niet op grond van welke klachten of diagnose het medicijn aan [eiser] is voorgeschreven. Het document biedt daarom op zichzelf onvoldoende aanknopingspunten om de door [eiser] gestelde angststoornis en posttraumatische stressstoornis te kunnen vaststellen.
4.8.
Uit de rapportage van 22 februari 2013 (onderdeel 2.6) blijkt dat bij [eiser] sprake is (geweest) van persoonlijkheidsproblematiek, verstandelijke beperkingen en middelenmisbruik en dat hij in het verleden antidepressiva heeft gebruikt. Uit de rapportage van 21 november 2013 (eveneens onderdeel 2.6) blijkt dat [eiser] op dat moment last heeft van depressieve stemmingen en dat hij daarvoor medicatie gebruikt. In de rapportages wordt niet gesproken over een angststoornis of over posttraumatische stressstoornis. De stelling van [eiser] dat hij kampt met deze stoornissen vindt daarom geen steun in de in 2.5 en 2.6 bedoelde documenten, ook niet als deze in onderlinge samenhang worden bezien. De omstandigheid dat uit de rapportages van 22 februari 2013 en 21 november 2013 blijkt dat [eiser] angstig is in een situatie verzeild te raken die aanleiding zal zijn om hem opnieuw naar de EBI te sturen, is verder onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een angststoornis of van posttraumatische stressstoornis.
4.9.
De rechtbank voegt nog toe dat uit de hiervoor genoemde rapportages blijkt dat [eiser] (bij tijd en wijle) kampt met depressieve stemmingen en daarvoor medicijnen gebruikt. Gesteld noch gebleken is echter dat de depressieve klachten hun oorzaak vinden in het verblijf van [eiser] (in de onrechtmatige periode) in de EBI. Dit punt behoeft daarom geen nadere bespreking.
4.10.
Gelet op het voorgaande heeft [eiser] onvoldoende concrete gegevens aangevoerd waaruit naar objectieve maatstaven kan volgen dat hij geestelijk letsel heeft opgelopen in de EBI, dat dit letsel te wijten is aan het EBI-regime en bovendien dat het (gedeeltelijk) is ontstaan in de onrechtmatige periode. Aan bewijslevering op dit punt wordt niet toegekomen.
ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer
4.11.
Vervolgens moet beoordeeld worden of het gedwongen verblijf van [eiser] in de EBI in de onrechtmatige periode een ernstige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer oplevert. [eiser] stelt in dat verband – kort gezegd – het volgende. Hij heeft zich nooit veilig gevoeld in de EBI. Dit kwam in het bijzonder door de lichamelijke onderzoeken, fouilleringen en visitaties, die een kenmerkend onderdeel zijn van het regime in de EBI en door de dienstinstructie van de beveiligers om niet fysiek in te grijpen bij geweldsincidenten tussen gedetineerden. Het onveilige gevoel heeft ertoe geleid dat hij moeite heeft met het aangaan van contacten. Hij leeft in de angst terug te worden gestuurd naar de EBI. [eiser] heeft zijn verblijf in de EBI als een sociaal isolement ervaren. Het werd hem aanvankelijk verboden om met zijn familie te communiceren in het Kaapverdiaans, zijn moedertaal, omdat geen tolk beschikbaar was voor het afluisteren en vertalen van de gesprekken. Aldus werd hij beperkt in het contact met zijn familieleden. Daarnaast worden gedetineerden in de EBI zoveel mogelijk gescheiden gehouden, waardoor voor onderling contact vrijwel geen plaats is, aldus nog steeds [eiser] .
4.12.
De vraag of het EBI-regime in de onrechtmatige periode een ernstige inbreuk vormt op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] moet worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval. De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheid dat [eiser] is veroordeeld tot een (in beginsel) onherroepelijke levenslange gevangenisstraf een rechtvaardiging vormt voor de inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer die inherent is aan detentie, ongeacht de aard van de instelling waar de detentie wordt ondergaan. Om gegeven deze rechtvaardiging vast te kunnen stellen of de inbreuk die het EBI-regime maakt op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] zodanig ernstig is dat een aanspraak op een immateriële schadevergoeding ontstaat, moet een vergelijking worden gemaakt tussen het EBI-regime dat voor [eiser] gold in de onrechtmatige periode en het GVM-regime dat nadien voor hem gold in penitentiaire inrichting Zoetermeer. Tussen partijen is immers niet in geschil dat [eiser] , ook als hij op een eerder tijdstip vanuit de EBI naar een normaal beveiligde inrichting was overgeplaatst, op de GVM-lijst was geplaatst.
4.13.
De rechtbank merkt op dat [eiser] slechts algemeenheden heeft gesteld over het EBI-regime. Hij heeft niet verklaard hoe het voor hem in de onrechtmatige periode geldende EBI-regime eruit zag en evenmin hoe de feitelijke, dagelijkse gang van zaken in die periode was. Over de voor hem geldende maatregelen in verband met de plaatsing op de GVM-lijst heeft [eiser] ook niets meegedeeld. Eén en ander blijkt ook niet uit de door hem overgelegde documenten.
4.14.
Hoe vaak, althans met welke regelmaat [eiser] in de onrechtmatige periode werd gefouilleerd en gevisiteerd is niet gebleken. De stellingen van [eiser] daarover zijn niet concreet en lopen uiteen van “veelvuldig” (onderdeel 8 van de dagvaarding), “steekproefsgewijs” en “regelmatig” (onderdeel 8 van het proces-verbaal van de comparitie) tot “op grote schaal” (onderdeel 19 van de akte na comparitie).
4.15.
De Staat heeft ter comparitie meegedeeld dat [eiser] ook onder het voor hem geldende GVM-regime werd gevisiteerd na het ontvangen van bezoek en op indicatie. Volgens [eiser] is hij in penitentiaire inrichting Zoetermeer niet gefouilleerd en gevisiteerd. Dit kan hem echter niet baten nu in de EBI gold dat gevisiteerd werd na het ontvangen van bezoek in de ruimte zonder glazen scheidingswand en vast staat dat [eiser] in de EBI afstand heeft gedaan van zijn recht op bezoek “zonder glas”. Gelet op één en ander kan de rechtbank niet vaststellen in welke mate de feitelijke uitvoering van het EBI-regime en van het GVM-regime voor [eiser] van elkaar verschilden als het gaat om fouillering en visitatie. Aldus kan niet worden vastgesteld dat de Staat op dit onderdeel een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] heeft gemaakt.
4.16.
Vast staat dat in de EBI, anders dan in andere penitentiaire inrichtingen, geen mogelijkheid tot het verrichten van arbeid is, al hebben de gedetineerden daar wel aanspraak op een arbeidsvergoeding. Vast staat ook dat gedetineerden in de EBI, net als in andere penitentiaire inrichtingen, kunnen koken, sporten, luchten en deelnemen aan “crea”. Gesteld noch gebleken is dat de in de EBI geboden faciliteiten dusdanig verschillen – ten nadele van [eiser] – van de in andere inrichtingen geboden faciliteiten dat dit een ernstige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer oplevert. De precieze aard van de verschillen, daarover zijn partijen het oneens, kan bij deze stand van zaken in het midden blijven. Aan bewijslevering wordt ook op dit punt niet toegekomen.
4.17.
De Staat heeft verder, ook onweersproken, aangevoerd dat voor [eiser] zowel in de EBI als onder het GVM-regime gold dat toezicht werd gehouden op gesprekken met bezoekers en dat telefoongesprekken werden getapt. Van een verschil in beide regimes is de rechtbank, gelet hierop, niet gebleken.
4.18.
Tussen partijen is niet in geschil dat gedetineerden in de EBI hun bezoek ontvangen in een ruimte waarin zij van het bezoek worden gescheiden door een glazen wand. Hierop kan eens per maand en onder voorwaarden een uitzondering worden gemaakt. Geen van de andere Nederlandse penitentiaire inrichtingen kent dit systeem van bezoek “achter glas”, de EBI onderscheidt zich op dit punt. De rechtbank overweegt dat het [eiser] , als op de GVM-lijst geplaatste gedetineerde, niet vrij stond om te bepalen wie hij als bezoek ontving, op welke wijze en wanneer. In het licht hiervan vormt de aanvullende maatregel van het ontvangen van bezoek “achter glas” naar het oordeel van de rechtbank geen ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] .
4.19.
Uit hetgeen in 4.12-4.18 is overwogen volgt dat [eiser] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, tot de conclusie kunnen leiden dat het voor hem geldende EBI-regime in de onrechtmatige periode en het nadien voor hem geldende GVM-regime zodanig van elkaar verschillen dat het EBI-regime in de onrechtmatige periode moet worden aangemerkt als een ernstige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer die aanspraak op een immateriële schadevergoeding rechtvaardigt. Aan bewijslevering over de verschillen tussen het EBI-regime in de onrechtmatige periode en het nadien geldende GVM-regime wordt derhalve niet toegekomen.
tot slot
4.20.
Uit de vaststelling van de rechtbank dat [eiser] geen aanspraak kan maken op een immateriële schadevergoeding volgt dat zijn vorderingen zullen worden afgewezen.
4.21.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de Staat. De rechtbank begroot deze kosten op € 1.909 aan griffierecht en € 1.130 aan salaris advocaat (2,5 punten, tarief II, € 452), totaal € 3.039, te vermeerderen met de onweersproken gevorderde wettelijke rente. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR19 maart 2010,
NJ2011/237).

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op € 3.039, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van de uitspraak van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
5.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Bockwinkel en in het openbaar uitgesproken op
17 februari 2016. [1]

Voetnoten

1.type: 1820