Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiseres] ,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Aan eiseres is op 30 juni 2015 uitstel van vertrek verleend vanaf 30 juni 2015, welk uitstel op 15 juli 2015 is komen te vervallen.
Eiseres heeft na onderhavige aanvraag van 1 juli 2014, op 26 november 2015 wederom om toepassing van artikel 64 Vw gevraagd, hetgeen bij besluit van dezelfde dag is afgewezen. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 18 januari 2016 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 juni 2016 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het hiertegen ingediende beroep ongegrond verklaard (AWB 16/1063) en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen (AWB 15/20995).
- “Human Rights Situation in Neuropsychiatric Medical Institutions in 2013”, van het Helsinki Citizens Assembly(HCA)-Vanadzor van 29 september 2014 (hierna: HCA-rapport);
- “Shadow Report on the convention of the rights of persons with disabilities”, van het HCA-Vanadzor van 2014 (hierna: Shadow report);
- “World Report 2015 – Armenia”, van Human Rights Watch (HRW) van 29 januari 2015.
In de landendocumentatie van het BMA worden drie klinieken genoemd die intramurale behandeling aan eiseres kunnen bieden. Deze klinieken worden alle drie genoemd in de HCA-rapporten. Uit de HCA-rapporten blijkt onder meer dat in de door het BMA genoemde behandellocaties individuele behandelingsplannen ontbreken, fysieke beperkingsmiddelen worden ingezet en sprake is van dwangarbeid, zodat er geen sprake is van adequate behandeling en eiseres bij terugkeer naar Armenië risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Ter zitting heeft eiseres verwezen naar het Country Report. Eiseres voert aan dat het gegeven dat in dit rapport met betrekking tot het verslagjaar 2015 noodzakelijk is geacht de onderzoeksbevindingen van medio 2013 aan te halen, betekent dat deze bevindingen ook voor het betreffende verslagjaar als actueel en relevant worden aangemerkt.
In de reactie van 22 juni 2016 heeft eiseres naar voren gebracht dat zij een beroep doet op de passage onder het kopje Persons with Disabilities – op pagina 19 aangekruist met de letter A en met name de zin
“The HCAV, which monitored neurological-psychiatric institutions, reported in 2013 that authorities subjected patients in such facilities to humiliating and cruel treatment, labor exploitation, inappropiate food, poor sanitary and hygienic conditions, abusive us of physical restraints, and inadequate medical care.”
In het verweerschrift heeft verweerder hieraan toegevoegd dat in het HCA-rapport niet wordt geconcludeerd dat er geen adequate behandeling voor psychische klachten in Armenië voorhanden is. De deskundigheid van de behandelaars en de door hen geboden psychiatrische hulp wordt niet in twijfel getrokken. Verder geldt dat het rapport slechts kritiek geeft op de omgang met intramurale patiënten, terwijl uit het BMA-advies blijkt dat eiseres in Nederland extramuraal wordt behandeld en er geen aanwijzingen zijn dat zij bij terugkeer per definitie is aangewezen op intramurale voortzetting. Uit het HCA-rapport, welk rapport betrekking heeft op de situatie in de psychiatrische instellingen in Armenië in de periode mei-juni 2013 -derhalve voorafgaande aan het bestreden besluit-, blijkt niet dat in de bij het BMA-advies en in dit rapport betrokken instellingen, geen deskundige psychiaters aanwezig zijn. Voorts is de in Armenië aanwezige psychiatrische zorg gezien het BMA-advies toereikend om te voorkomen dat eiseres op korte termijn in een medische noodsituatie komt te verkeren. Eiseres heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Daarbij komt nog dat verweerder ervan uit mag gaan dat eiseres voor extramurale behandeling ook terecht kan in één van de andere, niet door het HCA onderzochte, instellingen die zijn genoemd in de brondocumenten behorend bij het BMA-advies. Het HCA-rapport biedt derhalve onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het door het BMA verrichte onderzoek en de inzichtelijkheid van de conclusie van het door het BMA uitgebrachte advies. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 18 april 2016, met nummer 201509144/1/V3. Los van het voorgaande geldt dat indien eiseres mogelijk intramuraal dient te worden behandeld, het rapport te algemeen is om daar de verreikende conclusie aan te verbinden dat, zoals gesteld, een situatie in strijd met artikel 3 EVRM dreigt bij opname in de betreffende kliniek(en). Aan de hand van de informatie uit het HCA-rapport kan onvoldoende worden opgemaakt in welke instellingen zich welke misstanden voordoen en op welke schaal de misstanden plaatsvinden.
Dat, zoals eiseres stelt, het gegeven dat de onderzoeksbevindingen van het HCA(V) van medio 2013 in het rapport van 18 april 2016 zijn aangehaald, betekent dat deze bevindingen ook voor het betreffende verslagjaar 2015 als actueel en relevant worden aangemerkt, volgt verweerder niet. Het Country Report verwijst voor wat betreft de bevindingen in 2013 aangaande “neurological-psychiatric institutions” weliswaar naar het HCA-rapport (van september 2014), maar nergens uit dit rapport blijkt dat deze bevindingen in 2013 door eigen onderzoek (nadien) (door de opstellers van het Country Report) en/of door verwijzingen naar (meer) recente andere bronnen (dan het HCA-rapport) ook nog voor het verslagjaar 2015 geldig zijn.
De rechtbank ziet geen aanleiding hier thans anders over te oordelen. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de Afdeling van 18 april 2016 (ECLI:NL:2016:1154). Het rapport van HRW van 29 januari 2015, dat ziet op het jaar 2014, is weliswaar van latere datum dan het HCA-rapport, maar dateert ook van voor het bestreden besluit en het BMA-advies. De rechtbank volgt verweerder voorts in het standpunt dat de enkele verwijzing in het Country Report van 13 april 2016 naar de bevindingen in 2013 van het HCA-rapport niet de stelling van eiseres onderbouwt dat die bevindingen in 2015 nog actueel en relevant zijn. Het standpunt van eiseres dat deze verwijzing ook maakt dat de beleidsintenties, voornemens en monitoring-praktijken niet hebben geleid tot een relevante wijziging van de behandelingspraktijk behoefde door verweerder dan ook niet te worden gevolgd. De beroepsgrond slaagt niet.