ECLI:NL:RBDHA:2016:17270

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2016
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
AWB 16/4615 en AWB 16/4617
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 in verband met medische noodsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 augustus 2016 uitspraak gedaan in een beroep van een Armeense eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om uitstel van vertrek door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiseres had verzocht om uitstel op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat zij in verband met een medische noodsituatie niet kon terugkeren naar Armenië. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris het verzoek op 2 juli 2014 had afgewezen en dat het bezwaar hiertegen op 9 maart 2016 ongegrond was verklaard. De eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat de rechtbank op het beroep had beslist.

Tijdens de zitting op 17 juni 2016 heeft de rechtbank de eiseres in de gelegenheid gesteld om haar beroep te onderbouwen met recente rapporten over de mensenrechtensituatie in Armenië. De rechtbank heeft de informatie uit deze rapporten, waaronder het BMA-advies, betrokken bij haar beoordeling. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had aangetoond dat er adequate medische zorg beschikbaar is in Armenië en dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij terugkeer in een medische noodsituatie zou komen. De rechtbank heeft de eerdere afwijzingen van de verzoeken van de eiseres in aanmerking genomen en geconcludeerd dat de staatssecretaris zorgvuldig had gehandeld.

De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/4615 (beroep)
AWB 16/4617 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 24 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [datum] 1968, van Armeense nationaliteit,
eiseres, verzoekster,
hierna te noemen eiseres,
(gemachtigde: mr. U. Koopmans, advocaat te Haarlem),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. C. Brand, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres tot uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van 1 juli 2014 afgewezen.
Bij besluit van 9 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiseres heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Verweerder heeft op 8 juni 2016 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen haar beroep op het “Country Report on Human Rights Practices 2015 – Armenia”, van United States Department of State van 13 april 2016 (hierna: het Country Report) nader te onderbouwen.
Eiseres heeft op 22 juni 2016 een nadere onderbouwing ingebracht. Verweerder heeft hierop op 29 juni 2016 gereageerd.
Zowel eiseres als verweerder hebben toestemming gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiseres heeft eerder, op 10 mei 2011, verzocht om toepassing van artikel 64 Vw. Deze aanvraag is afgewezen en het daartegen gerichte bezwaar is ongegrond verklaard. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 12 december 2013 is het beroep ongegrond verklaard (AWB 13/19656) en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen (AWB 13/19657).
Aan eiseres is op 30 juni 2015 uitstel van vertrek verleend vanaf 30 juni 2015, welk uitstel op 15 juli 2015 is komen te vervallen.
Eiseres heeft na onderhavige aanvraag van 1 juli 2014, op 26 november 2015 wederom om toepassing van artikel 64 Vw gevraagd, hetgeen bij besluit van dezelfde dag is afgewezen. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 18 januari 2016 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 juni 2016 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het hiertegen ingediende beroep ongegrond verklaard (AWB 16/1063) en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen (AWB 15/20995).
De rechtbank stelt vast dat verweerder de aanvraag inhoudelijk heeft getoetst zonder toepassing te geven aan artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 juni 2016, ECLI:RVS:2016:1759, bestaat er voor de bestuursrechter in vreemdelingenzaken geen ruimte meer om ambtshalve het ne bis-beoordelingskader toe te passen en dient de bestuursrechter elk besluit, ook dat op een opvolgende aanvraag, overeenkomstig artikel 8:69 van de Awb te toetsen in het licht van de daartegen door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden.
3. Verweerder heeft de onderhavige aanvraag van eiseres afgewezen omdat uit het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 18 november 2015 (het BMA-advies), is gebleken dat eiseres in staat is te reizen onder de voorwaarden dat eiseres tijdens de reis door een psychiatrisch verpleegkundige wordt begeleid en er een fysieke overdracht plaatsvindt. De verpleegkundige dient tevens het beheer te houden over de voorgeschreven medicatie. De fysieke overdracht kan in een kliniek plaatsvinden. Bovendien is bij terugkeer naar het land van herkomst geen medische noodsituatie te verwachten, omdat adequate behandeling aanwezig is in Armenië.
4. Eiseres voert aan dat er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het BMA-advies. Zij verwijst daartoe naar de volgende rapporten:
- “Human Rights Situation in Neuropsychiatric Medical Institutions in 2013”, van het Helsinki Citizens Assembly(HCA)-Vanadzor van 29 september 2014 (hierna: HCA-rapport);
- “Shadow Report on the convention of the rights of persons with disabilities”, van het HCA-Vanadzor van 2014 (hierna: Shadow report);
- “World Report 2015 – Armenia”, van Human Rights Watch (HRW) van 29 januari 2015.
In de landendocumentatie van het BMA worden drie klinieken genoemd die intramurale behandeling aan eiseres kunnen bieden. Deze klinieken worden alle drie genoemd in de HCA-rapporten. Uit de HCA-rapporten blijkt onder meer dat in de door het BMA genoemde behandellocaties individuele behandelingsplannen ontbreken, fysieke beperkingsmiddelen worden ingezet en sprake is van dwangarbeid, zodat er geen sprake is van adequate behandeling en eiseres bij terugkeer naar Armenië risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Ter zitting heeft eiseres verwezen naar het Country Report. Eiseres voert aan dat het gegeven dat in dit rapport met betrekking tot het verslagjaar 2015 noodzakelijk is geacht de onderzoeksbevindingen van medio 2013 aan te halen, betekent dat deze bevindingen ook voor het betreffende verslagjaar als actueel en relevant worden aangemerkt.
In de reactie van 22 juni 2016 heeft eiseres naar voren gebracht dat zij een beroep doet op de passage onder het kopje Persons with Disabilities – op pagina 19 aangekruist met de letter A en met name de zin
“The HCAV, which monitored neurological-psychiatric institutions, reported in 2013 that authorities subjected patients in such facilities to humiliating and cruel treatment, labor exploitation, inappropiate food, poor sanitary and hygienic conditions, abusive us of physical restraints, and inadequate medical care.”
4.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het BMA heeft geconcludeerd dat de voor eiseres benodigde behandeling aanwezig is in Armenië. De informatie die het BMA heeft ontvangen van de vertrouwensarts en ten grondslag heeft gelegd aan het BMA-advies is van recentere datum dan de HCA-rapporten waarop eiseres zich beroept. Omdat deze informatie recenter is, mag ervan uit worden gegaan dat adequate behandeling aanwezig is voor eiseres. Bovendien worden door het BMA meerdere klinieken genoemd, welke niet worden genoemd in het HCA-rapport. Niet is gebleken dat behandeling aldaar niet mogelijk zou zijn voor eiseres. Het HCA-rapport is te algemeen voor een conclusie dat een situatie in strijd met artikel 3 EVRM dreigt bij opname in de betreffende kliniek. In het HCA-rapport wordt tevens melding gemaakt van wetgeving die in de loop der jaren dienaangaande is aangenomen in het land van herkomst en de vooruitgang die wordt geboekt in dit specifieke gebied van expertise.
In het verweerschrift heeft verweerder hieraan toegevoegd dat in het HCA-rapport niet wordt geconcludeerd dat er geen adequate behandeling voor psychische klachten in Armenië voorhanden is. De deskundigheid van de behandelaars en de door hen geboden psychiatrische hulp wordt niet in twijfel getrokken. Verder geldt dat het rapport slechts kritiek geeft op de omgang met intramurale patiënten, terwijl uit het BMA-advies blijkt dat eiseres in Nederland extramuraal wordt behandeld en er geen aanwijzingen zijn dat zij bij terugkeer per definitie is aangewezen op intramurale voortzetting. Uit het HCA-rapport, welk rapport betrekking heeft op de situatie in de psychiatrische instellingen in Armenië in de periode mei-juni 2013 -derhalve voorafgaande aan het bestreden besluit-, blijkt niet dat in de bij het BMA-advies en in dit rapport betrokken instellingen, geen deskundige psychiaters aanwezig zijn. Voorts is de in Armenië aanwezige psychiatrische zorg gezien het BMA-advies toereikend om te voorkomen dat eiseres op korte termijn in een medische noodsituatie komt te verkeren. Eiseres heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Daarbij komt nog dat verweerder ervan uit mag gaan dat eiseres voor extramurale behandeling ook terecht kan in één van de andere, niet door het HCA onderzochte, instellingen die zijn genoemd in de brondocumenten behorend bij het BMA-advies. Het HCA-rapport biedt derhalve onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het door het BMA verrichte onderzoek en de inzichtelijkheid van de conclusie van het door het BMA uitgebrachte advies. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 18 april 2016, met nummer 201509144/1/V3. Los van het voorgaande geldt dat indien eiseres mogelijk intramuraal dient te worden behandeld, het rapport te algemeen is om daar de verreikende conclusie aan te verbinden dat, zoals gesteld, een situatie in strijd met artikel 3 EVRM dreigt bij opname in de betreffende kliniek(en). Aan de hand van de informatie uit het HCA-rapport kan onvoldoende worden opgemaakt in welke instellingen zich welke misstanden voordoen en op welke schaal de misstanden plaatsvinden.
Dat, zoals eiseres stelt, het gegeven dat de onderzoeksbevindingen van het HCA(V) van medio 2013 in het rapport van 18 april 2016 zijn aangehaald, betekent dat deze bevindingen ook voor het betreffende verslagjaar 2015 als actueel en relevant worden aangemerkt, volgt verweerder niet. Het Country Report verwijst voor wat betreft de bevindingen in 2013 aangaande “neurological-psychiatric institutions” weliswaar naar het HCA-rapport (van september 2014), maar nergens uit dit rapport blijkt dat deze bevindingen in 2013 door eigen onderzoek (nadien) (door de opstellers van het Country Report) en/of door verwijzingen naar (meer) recente andere bronnen (dan het HCA-rapport) ook nog voor het verslagjaar 2015 geldig zijn.
4.2
De rechtbank constateert dat de gemachtigde van eiseres in de procedure die is aangevangen met de aanvraag van 26 november 2015, en waarin aan het bestreden besluit eveneens het BMA-advies van 18 november 2015 ten grondslag lag, (grotendeels) dezelfde beroepsgronden naar voren heeft gebracht bij deze rechtbank en zittingsplaats en dat deze gronden zijn verworpen en het betreffende beroep ongegrond is verklaard. De rechtbank wijst op de eerdergenoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 juni 2016. De rechtbank heeft in deze uitspraak – samengevat – overwogen dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij, na terugkeer naar Armenië, met de misstanden zoals genoemd in het HCA-rapport geconfronteerd zal worden en daarmee de door het BMA, in het BMA-advies, aanwezig geachte zorg in Armenië niet toereikend zal zijn om te voorkomen dat zij op korte termijn in een medische noodsituatie komt te verkeren. Daartoe is redengevend geacht dat het HCA-rapport de situatie beschrijft in een aantal zorginstellingen in de periode van mei-juli 2013, derhalve enige tijd vóór het bestreden besluit, zodat de daarin opgenomen informatie als gedateerd aangemerkt dient te worden. Ook de informatie in het Shadow report kan niet als actueel worden aangemerkt. Verder is overwogen dat de Armeense overheid in het HCA-rapport in reactie op de geconstateerde misstanden ook heeft aangegeven dat inmiddels sprake is van nieuwe wetgeving, een nieuw trainingsprogramma voor medisch personeel en monitoring en eiseres niet met recente stukken aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van het bestreden besluit de situatie nog immer vergelijkbaar is met de situatie als in de verslagperiode van het HCA-rapport. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd leidt dan ook volgens de uitspraak van 10 juni 2016 niet tot het oordeel dat verweerder zich er onvoldoende van heeft vergewist dat het BMA-advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is.
De rechtbank ziet geen aanleiding hier thans anders over te oordelen. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de Afdeling van 18 april 2016 (ECLI:NL:2016:1154). Het rapport van HRW van 29 januari 2015, dat ziet op het jaar 2014, is weliswaar van latere datum dan het HCA-rapport, maar dateert ook van voor het bestreden besluit en het BMA-advies. De rechtbank volgt verweerder voorts in het standpunt dat de enkele verwijzing in het Country Report van 13 april 2016 naar de bevindingen in 2013 van het HCA-rapport niet de stelling van eiseres onderbouwt dat die bevindingen in 2015 nog actueel en relevant zijn. Het standpunt van eiseres dat deze verwijzing ook maakt dat de beleidsintenties, voornemens en monitoring-praktijken niet hebben geleid tot een relevante wijziging van de behandelingspraktijk behoefde door verweerder dan ook niet te worden gevolgd. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Verzoek om een voorlopige voorziening
7. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
8. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2016.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel