ECLI:NL:RBDHA:2016:17258

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
NL16.3574
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag van Eritrese minderjarige in het kader van Dublinverordening

In deze zaak gaat het om een Eritrese minderjarige, geboren in 2002, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. De aanvraag is door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 21 december 2016 is eiseres verschenen, vergezeld van haar voogd en bijgestaan door haar gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris de bestreden besluiten heeft gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarin staat dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen indien een andere lidstaat verantwoordelijk is. De rechtbank stelt vast dat de autoriteiten van Zwitserland op 29 augustus 2016 zijn verzocht eiseres terug te nemen, en dat dit verzoek op 20 september 2016 is aanvaard. Eiseres heeft echter aangevoerd dat de overdracht aan Zwitserland niet in haar belang is, omdat zij daar geen band heeft met haar zus en haar situatie in Nederland beter is.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende heeft onderbouwd waarom de overdracht aan Zwitserland in het belang van eiseres zou zijn. De rechtbank oordeelt dat Nederland de verantwoordelijke lidstaat is voor eiseres en vernietigt het besluit van de staatssecretaris. De rechtbank draagt de staatssecretaris op om binnen vier weken het asielverzoek van eiseres inhoudelijk in behandeling te nemen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 992,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL16.3574

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres],

geboren op [geboortedatum] 2002,
van Eritrese nationaliteit,
V-nummer [v-nummer], eiseres,
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).[jw.sys.1.proc_jaar]/[jw.sys.1.proc_vnr]

Procesverloop

Op 7 april 2016 heeft eiseres een aanvraag tot verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 29 november 2016 heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2016. Eiseres is verschenen, vergezeld van haar voogd [V] (Nidos). Eiseres wordt bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: Vo 604/2013).
De autoriteiten van Zwitserland is op 29 augustus 2016 verzocht eiseres terug te nemen. Zwitserland heeft op 20 september 2016 het terugnameverzoek op grond van artikel 8, eerste lid, van de Vo 604/2013 aanvaard.
Eiseres heeft in aanvulling op haar zienswijze van 3 november 2016 – kort samengevat – aangevoerd dat het hele betoog van verweerder neerkomt op het argument dat overdracht aan Zwitserland in het belang van eiseres is, omdat aldaar een oudere zus van eiseres woonachtig is. Dat eiseres tot tweemaal toe bij verweerder heeft verzwegen dat zij een zus heeft in Zwitserland had verweerder moeten zien als een duidelijke aanwijzing dat er geen bijzondere band is tussen eiseres en haar oudere zus. Het is niet in het belang van eiseres om te worden overgedragen. Er kan geen sprake zijn bij terugkeer van gezinshereniging, omdat eiseres nimmer deel heeft uitgemaakt van het gezin van haar oudere zus en de zus van eisers niet de zorg over eiseres wenst te krijgen. Eiseres wenst ook niet afhankelijk te zijn van haar zus. Ook vanwege het welzijn en de sociale ontwikkeling van eiseres is het niet in haar belang dat zij wordt overgedragen. Dat zij meer banden met Zwitserland zou hebben vanwege de aldaar woonachtig zus wordt niet gevolgd. Eiseres heeft inmiddels al net zoveel tijd doorgebracht in Nederland als in Zwitserland. In Nederland verblijft zij echter met een ander Eritrees minderjarig meisje in een pleeggezin en heeft zij een voogd. Haar situatie is dus aanzienlijk verbeterd, omdat eiseres de 9 maanden die zij in Zwitserland heeft verbleven in de opvang tussen meerderjarigen heeft doorgebracht. Om die reden miskent verweerder ook dat het verschil in opvang tussen Zwitserland en Nederland er toe doet. Als de opvang in Nederland beter is, is het juist in het belang van de minderjarige om in de opvang in Nederland te kunnen blijven.
Voorts dient het belang van de minderjarige voorop te staan en niet de formele koude toepassing van de criteria van de Vo 604/2013.
Ten aanzien van het bij de zienswijze overgelegde schrijven van Nidos van 24 oktober 2016 heeft eiseres gesteld dat dit schrijven moet worden aangemerkt als deskundigenrapport. Dit betekent dat door verweerder daaraan alleen kan worden afgedaan door duidelijke argumenten aan te voeren die ondersteund worden door een deskundige. Dit heeft verweerder niet gedaan.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Zwitserland is als land waar een zus van eiseres wettig verblijft alleen dan verantwoordelijk op grond van artikel 8, eerste lid, van de Vo 604/2013, als dat in het belang van de minderjarige is. Het ter zitting door verweerder verdedigde standpunt dat uit deze bepaling voortvloeit dat het belang van een niet begeleide minderjarige altijd geacht moet worden te zijn gediend met behandeling van het verzoek door het land waar een gezinslid, broer of zus wettig verblijft, vindt in de Vo 604/2013 geen steun. Verweerder is gebonden aan artikel 6, derde lid, van de Vo 604/2013 bij het bepalen van het belang van de niet begeleide minderjarige. Volgens deze bepaling dient verweerder in het bijzonder rekening te houden met onder meer de mogelijkheden van gezinshereniging, het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige en het standpunt van de minderjarige zelf in overeenstemming met zijn of haar leeftijd. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een mogelijkheid tot gezinshereniging, nu uit het dossier blijkt dat eiseres nooit deel heeft uitgemaakt van het gezin van haar zus. Dat, zoals verweerder ter zitting heeft betoogd, niet uitgesloten is dat eiseres en haar zus in de toekomst ooit samen een gezin zullen gaan vormen, betekent niet dat thans sprake is van een mogelijkheid tot hereniging.
Ten aanzien van het welzijn en de sociale ontwikkeling van eiseres heeft verweerder gesteld dat die in Zwitserland even goed gewaarborgd zijn als in Nederland. Daargelaten dat niet blijkt waarop deze aanname is gebaseerd, is in ieder geval op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt door verweerder dat bij gelijke mogelijkheden voor sociale ontwikkeling het belang van eiseres nu juist gediend zou zijn met een overdracht aan Zwitserland.
Ten aanzien van het standpunt van de minderjarige in overeenstemming met haar leeftijd overweegt de rechtbank dat eiseres, bijna 15 jaar oud, een duidelijk standpunt heeft ingenomen en dat verweerder in het besluit noch ter zitting heeft duidelijk gemaakt waarom dit eigen standpunt onjuist zou zijn of, zo het juist zou zijn, daaraan voorbij kan worden gegaan. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat de catalogus van artikel 6, derde lid, van de
Vo 604/2013 geen limitatieve opsomming bevat, maar verweerder heeft geen concrete aspecten genoemd die bij de beoordeling van het belang van eiseres een rol zouden spelen en die de conclusie kunnen dragen dat dat belang in overwegende mate wordt gediend door overdracht aan Zwitserland.
Voorts heeft het Nidos, de instelling waaraan de voogdij over eiseres is toevertrouwd, een duidelijk standpunt ingenomen en eveneens gesteld dat het belang van eiseres het meest ermee is gediend dat haar asielverzoek in Nederland in behandeling wordt genomen. Verweerder heeft in het bestreden besluit omstandig gemotiveerd waarom hij een andere mening is toegedaan, maar die mening niet onderbouwd op basis van een specifieke deskundigheid betreffende de inschatting van de belangen van minderjarigen, welke deskundigheid de rechtbank bij het Nidos als aangewezen voogdijinstelling wel aanwezig acht. Verweerder is dus zonder voldoende motivering aan het standpunt van de voogd voorbijgegaan.
5. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt de rechtbank tot het oordeel dat Nederland de verantwoordelijke lidstaat is voor eiseres. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit wegens strijd met de wet. De rechtbank draagt verweerder op om binnen vier weken het asielverzoek van eiseres inhoudelijk in behandeling te nemen.
6. De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en verweerder te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, € 496,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 29 november 2016;
  • draagt verweerder op het asielverzoek binnen vier weken na de bekendmaking van deze uitspraak inhoudelijk in behandeling te nemen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres van € 992,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, in aanwezigheid van D.K. Bloemers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.