Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[A],
[B],
1.De procedure
- de dagvaarding van 28 april 2016, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 6 juli 2016, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van comparitie van 4 oktober 2016 en de daarin genoemde stukken;
- de opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal van de zijde van [A c.s.] ;
- de opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal van de zijde van NN.
2.De feiten
De elektrische installatie is aangelegd en wordt onderhouden overeenkomstig de van toepassing zijnde voorschriften.
Controle op de installatie en de werking ervan vindt plaats conform bepaling 5.3.3. van de meest recente NNI-uitgave “Bedrijfsvoering van elektrische installaties”. Deze controle wordt ten minste eenmaal per vijf jaar herhaald.
Eventuele tekortkomingen en/of gebreken worden zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee maanden na constatering daarvan, verholpen.
Brandstichting (…) Gezien de grote mate van destructie kon niet meer worden vastgesteld of er bij de mogelijke brandstichting één of meerdere ontvlambare vloeistoffen zijn gebruikt;
Elektrotechnische oorzaak. Deze kan zowel door een mankement in de huisinstallatie als door een mankement in een op de huisinstallatie aangesloten verbruiker zijn ontstaan.
De beschermingsmaatregelen tegen elektrische schok, thermische invloeden, overstroom, overspanning, onderspanning.
De juiste werking van de veiligheidsketens.
De vrije ruimten en vluchtwegen.
Het juiste gebruik, gelet op de omgevingsomstandigheden.
De juiste werking van signalerings- en alarmeringssystemen die van belang zijn voor de veiligheid.
Wat de getalswaarde is van de isolatieweerstand.
Wat de weerstandswaarden van de beschermingsleidingen zijn.
Wat de aanspreekstromen en aanspreektijden zijn van de aardlekbeveiligingstoestanden.
Of de uitschakelkarakteristieken van schakelende beveiligingstoestellen tegen overstroom geen afwijking heeft groter dan de waarde waarbij het risico onaanvaardbaar wordt.
(…)
Op 12 maart 2015 zou de heer [C] de elektrische installatie van het bedrijfsgedeelte van het pand gecontroleerd/gekeurd hebben. Hij gaf aan niet altijd de benodigde apparatuur voor een dergelijke keuring bij zich te hebben, maar op die dag wel. Er zou geen specifieke reden zijn geweest (storing o.i.d.) waarom een keuring vereist was. Het was gewoon een “periodiek gebeuren” volgens de heer [C] . Hij zou toen de aardlek en de noodverlichting visueel gecontroleerd hebben en een paar lichtbronnen (spotjes) gewisseld hebben. Een en ander werd door hem toegelicht aan de heer [E] . Op basis van die toelichting en de eigen opleveringskeuring die men hanteert bij NEN 1010, werd door de heer [E] vastgesteld dat de vereiste NEN3140-keuring toen en/of in 2013nietheeft plaatsgevonden (…)
(…)
Uw verzekerde geeft in het eerste gesprek met mij aan dat er in het geheel geen onderhoud en/of keuring aan de elektrische installatie of daarop aangesloten apparatuur is geweest vanaf 2004. Dit wordt later bijgesteld en dan komt er een verklaring van de heer [C] , werkzaam bij een installatiebedrijf en schoonzoon van uw verzekerde. Uit de door de heer [C] gegeven toelichting aan de heer Ing. [E] blijkt dat de door hem uitgevoerde werkzaamheden/keuring in het geheel niet voldoet aan de door u geclausuleerde NEN3140-eis. Ik verwijs naar het rapport van de heer [E] in deze.
(…)
(…)
Ik heb de juiste cursussen gevolgd zoals (…) NEN 3140 en mag alle elektrotechnische werkzaamheden uitvoeren.
Ik mag installaties in bedrijf stellen, nadat ik heb gecontroleerd dat de installaties voldoen aan NEN 1010. Daarbij werk ik volgens NEN 3140.
Sinds mijn schoonvader dit bedrijfspand had doe ik voor hem alle elektrotechnische werkzaamheden (…),
De installatie is aangelegd door de vorige eigenaar. Dat was [H] , een elektromonteur van Nuon. Dat was goed te zien. Alles was perfect en heel degelijk aangelegd (…)
(…)
(…)
In maart 2015 heb ik de elektrische installatie van het bedrijfsgedeelte helemaal gecontroleerd. Ik heb daarbij de werking van de Alemats gemeten, de isolatieweerstand gemeten en de lusweerstand gemeten met mijn Profitester die ik altijd in mijn servicewagen van mijn werkgever heb liggen. Ik hoefde de elektrische installatie niet visueel te beoordelen. Ik zag die installatie elke paar weken wel een keertje. Ik kende elk draadje en elk schroefje bij wijze van spreken.
3.Het geschil
4.De beoordeling
woonhuis. Daaruit kan worden afgeleid dat de verzekering niet is beperkt tot de bedrijfsruimte. Ook uit de brief van Noordborgh aan [A c.s.] van 5 november 2004, waarin een afspraak is gemaakt om de verzekeringen door te nemen, blijkt dat de verzekering tevens zag op het woonhuis. Vaststaat voorts dat het woonhuis slechts te bereiken was via een inpandige trap vanuit de bedrijfsruimte, zodat ook daarom het woonhuis en de bedrijfsruimte feitelijk als één pand moeten worden beschouwd. De Horecaclausule is onder het kopje “speciale voorwaarden” van toepassing verklaard op de Gebouwenverzekering, en dus ook op het woonhuis. Overigens wordt in de brief van 9 oktober 2006 (zie onder 2.3) de term “Horecaclausule” niet gebruikt; in deze brief wordt opgemerkt dat preventie-eisen van toepassing zijn op het risicoadres [adres] . De rechtbank volgt [A c.s.] dus niet in zijn betoog dat hij op grond van de term “Horecaclausule” mocht begrijpen dat de clausule slechts betrekking had op de bedrijfsruimte. Van belang is voorts dat terwijl de clausule “beveiligingsinstallatie” expliciet vermeldt dat
de bedrijfsruimtein het gebouw is voorzien van een beveiligingsinstallatie, de clausule elektrische installatie geen onderscheid maakt tussen de bedrijfsruimte en het woonhuis, maar spreekt over “de elektrische installatie” in het algemeen. Dat betekent dat ook de elektrische installatie van het woonhuis onderdeel vormt van de elektrische installatie als bedoeld in de clausule elektrische installatie. Bovendien laat het feit dat de brand is ontstaan op de bovenverdieping onverlet dat de oorzaak van de brand kan zijn gelegen in een defect in de elektrische installatie, die zich op de benedenverdieping bevindt. Immers, vaststaat dat de hoofdaansluiting van de elektriciteit binnen kwam in de meterkast in de bedrijfsruimte, en dat via een onderverdeelinrichting, die zich eveneens op de begane grond bevond, de woning werd voorzien van stroom. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [A c.s.] er niet op mocht vertrouwen dat de Horecaclausule alleen zag op de bedrijfsruimte.
enigeschriftelijke vastlegging vereist, volgt echter uit het voorgaande. Nu vaststaat dat van enige schriftelijke vastlegging door [C] geen sprake is, heeft geen controle plaatsgevonden conform 5.3.3 van NEN 3140, zodat [A c.s.] niet heeft voldaan aan de clausule.