In deze zaak heeft eiseres, een Kazachstaanse, op 6 mei 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'niet-tijdelijke humanitaire gronden'. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de zaak op 7 juni 2016 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. A.C. Pool, en de IND werd vertegenwoordigd door M.J. Hofstra.
De rechtbank heeft de aanvraag van eiseres beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). De rechtbank oordeelde dat de IND zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden geen bijzondere omstandigheden opleverden die toepassing van het mvv-vereiste onbillijk zouden maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 2001 in Nederland verblijft, een juridische opleiding heeft afgerond en vrijwilligerswerk heeft verricht, wat haar betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving aantoont.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de IND onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de afwijzing van de aanvraag niet zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Daarom heeft de rechtbank het besluit van de IND vernietigd en de IND opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen. Tevens is de IND veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 992,-, en het griffierecht van € 168,- moet worden vergoed.