ECLI:NL:RBDHA:2016:17206

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2016
Publicatiedatum
1 maart 2018
Zaaknummer
C/09/505285/ KG RK 16-261
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in jeugdstrafzaak met betrekking tot schorsingsverzoek

In de zaak van verzoeker, die preventief gedetineerd is in een justitiële jeugdinrichting, heeft zijn raadsman op 2 februari 2016 een verzoek tot wraking ingediend tegen de voorzitter van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken, mr. E.C. Koekman. Dit verzoek volgde op een eerdere afwijzing van een schorsingsverzoek door de voorzitter in de raadkamer gevangenhouding. De raadsman stelde dat de voorzitter niet onbevooroordeeld een nieuw schorsingsverzoek zou kunnen beoordelen, gezien haar eerdere beslissing. Op 11 februari 2016 vond een regiezitting plaats, waar de raadsman mondeling het wrakingsverzoek indiende. De wrakingskamer heeft op 15 februari 2016 het verzoek behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de officier van justitie aanwezig waren. De wrakingskamer oordeelde dat de betrokkenheid van de voorzitter bij eerdere beslissingen over de voorlopige hechtenis niet automatisch leidt tot een gebrek aan onpartijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de voorzitter. Het wrakingsverzoek werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2016/8
zaak-/rolnummer: 505285 / KG RK 16-261
parketnummer: 09/842713-15
datum beschikking: 15 februari 2016
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de strafzaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans preventief gedetineerd in de justitiële jeugdinrichting [naam jeugdinrichting] te [vestigingsplaats] ,
verzoeker,
raadsman: mr. B.J. de Deugd,
strekkende tot wraking van:
mr. E.C. Koekman,
kinderrechter, voorzitter van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken in de rechtbank Den Haag,
hierna: de voorzitter van de meervoudige kamer dan wel de rechter.
Belanghebbende: de officier van justitie (mr. L.E. van der Leeuw).

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1
In de strafzaak tegen verzoeker heeft de raadsman van verzoeker verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis. Bij beslissing van 26 januari 2016 heeft de rechter als voorzitter van de meervoudige raadkamer gevangenhouding dit verzoek afgewezen.
1.2
Bij brief van 2 februari 2016 heeft de raadsman de voorzitter van de meervoudige kamer verzocht zich te verschonen als voorzitter van de meervoudige jeugdstrafkamer in de regiezitting, nu ook tijdens die zitting een schorsingsverzoek zal worden ingediend. Subsidiair heeft de raadsman een verzoek tot wraking van de voorzitter van de meervoudige kamer ingediend. Naar aanleiding van deze brief heeft de voorzitter van de meervoudige kamer per e-mail aan de raadsman laten weten dat zij geen reden ziet om zich te verschonen voor de regiezitting van 11 februari 2016.
1.3
Op 11 februari 2016 heeft de regiezitting plaatsgevonden in de strafzaak tegen verzoeker. Tijdens deze zitting heeft de raadsman van verzoeker mondeling verzocht om wraking van de voorzitter van de meervoudige kamer.
1.4
De voorzitter van de meervoudige kamer heeft op 11 februari 2016 schriftelijk haar reactie op het wrakingsverzoek gegeven en geconcludeerd tot afwijzing.
2 De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 15 februari 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn raadsman. De voorzitter van de meervoudige kamer is verschenen evenals de officier van justitie. Namens de [instantie] en de [stichting] is niemand verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft aan het wrakingsverzoek - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. De voorzitter van de meervoudige kamer was ook de voorzitter van de raadkamer gevangenhouding jeugdstrafzaken die heeft besloten tot afwijzing van het schorsingsverzoek. Uit de inhoudelijke behandeling van het schorsingsverzoek ter zitting van de raadkamer en de bewoordingen van de voorzitter tijdens die behandeling is bij de raadsman de indruk ontstaan dat ook een toekomstig schorsingsverzoek door de voorzitter zal worden afgewezen. Hierbij heeft hij gewezen op de vergelijking die ter zitting van de raadkamer is gemaakt tussen verzoeker en een medeverdachte van wie het schorsingsverzoek onder zeer strikte voorwaarden is toegewezen, terwijl deze medeverdachte van één straatroof wordt verdacht en verzoeker van vier straatroven. Naar de mening van de raadsman kan de voorzitter van de meervoudige kamer dan ook niet onbevooroordeeld een nieuw schorsingsverzoek beoordelen dat hij op de regiezitting wil indienen.

4.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft daartoe aangevoerd dat de afwijzing van een schorsingsverzoek door de raadkamer gevangenhouding, waarvan zij voorzitter was, niet een standpunt inhoudt ten aanzien van toekomstige verzoeken. Zij verwijst voor de door haar gebruikte bewoordingen naar het proces-verbaal van de raadkamerzitting en ziet daarin geen aanknopingspunten dat zij bij voorbaat vooruit zou hebben gelopen op toekomstige verzoeken.

5.De beoordeling

5.1
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2
In lijn met de uitspraak van de Hoge Raad van 14 mei 1991 (NJ 1991/695) is de wrakingskamer van oordeel dat de enkele betrokkenheid van een zittingsrechter bij beslissingen over de voorlopige hechtenis van de verdachte in het algemeen zijn onpartijdigheid niet aantast. Hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht is onvoldoende om van dit uitgangspunt af te wijken. Uit het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling van 26 januari 2016, dat door de wrakingskamer leidend wordt geacht, is niet gebleken van uitlatingen van de voorzitter die de gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid van de voorzitter opleveren. De wrakingskamer betrekt hierbij eveneens de door de voorzitter tijdens de raadkamerbehandeling geopperde mogelijkheid van het onderzoeken van nachtdetentie, waaruit juist blijkt dat de voorzitter de optie heeft willen openhouden de voorlopige hechtenis op een andere wijze ten uitvoer te doen leggen.
5.3
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat mr. B.J. de Deugd;
• de officier van justitie mr. L.E. van der Leeuw;
• de voorzitter van de meervoudige kamer mr. E.C. Koekman.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Rabbie, M. Soffers, en J. Th. van Walderveen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.W.W. Koppe als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2016.