Uitspraak
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG
[vereniging] ,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft verzoeker op 16 oktober 2014 belanghebbende gedagvaard om te verschijnen voor de rechtbank Den Haag, sector kanton. Na een comparitie van partijen op 10 februari 2015 heeft verzoeker op 12 februari 2015 de kantonrechter, mr. Y.E. Kastein, gewraakt. Dit verzoek tot wraking werd op 23 maart 2015 door de wrakingskamer afgewezen. Verzoeker heeft vervolgens zijn eis verminderd tot nihil en vorderde enkel nog een veroordeling in de proceskosten. Op 10 december 2015 diende verzoeker opnieuw een wrakingsverzoek in, dat op 8 februari 2016 ter zitting werd behandeld. Verzoeker was niet aanwezig, maar had een pleitnota ingediend. De kantonrechter gaf schriftelijk aan niet aanwezig te zijn bij de zitting.
Verzoeker stelde dat de rolbeslissing van 7 december 2015, in combinatie met andere beslissingen van de kantonrechter, onbegrijpelijk en onlogisch waren, wat leidde tot de vrees voor partijdigheid. De kantonrechter betwistte deze claims en stelde dat onvrede over processuele beslissingen geen grond voor wraking kan zijn. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissingen van de kantonrechter niet voortkwamen uit vooringenomenheid en dat er geen feiten waren die de schijn van partijdigheid konden wekken.
Het verzoek om wraking werd afgewezen, en de wrakingskamer legde verzoeker een wrakingsverbod op, gezien het feit dat verzoeker al eerder tevergeefs een wrakingsverzoek had ingediend in dezelfde hoofdzaak. De procedure in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.