ECLI:NL:RBDHA:2016:17204

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2016
Publicatiedatum
1 maart 2018
Zaaknummer
C/09/501945/ KG RK 15-2453
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de kantonrechter in civiele procedure

In deze zaak heeft verzoeker op 16 oktober 2014 belanghebbende gedagvaard om te verschijnen voor de rechtbank Den Haag, sector kanton. Na een comparitie van partijen op 10 februari 2015 heeft verzoeker op 12 februari 2015 de kantonrechter, mr. Y.E. Kastein, gewraakt. Dit verzoek tot wraking werd op 23 maart 2015 door de wrakingskamer afgewezen. Verzoeker heeft vervolgens zijn eis verminderd tot nihil en vorderde enkel nog een veroordeling in de proceskosten. Op 10 december 2015 diende verzoeker opnieuw een wrakingsverzoek in, dat op 8 februari 2016 ter zitting werd behandeld. Verzoeker was niet aanwezig, maar had een pleitnota ingediend. De kantonrechter gaf schriftelijk aan niet aanwezig te zijn bij de zitting.

Verzoeker stelde dat de rolbeslissing van 7 december 2015, in combinatie met andere beslissingen van de kantonrechter, onbegrijpelijk en onlogisch waren, wat leidde tot de vrees voor partijdigheid. De kantonrechter betwistte deze claims en stelde dat onvrede over processuele beslissingen geen grond voor wraking kan zijn. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissingen van de kantonrechter niet voortkwamen uit vooringenomenheid en dat er geen feiten waren die de schijn van partijdigheid konden wekken.

Het verzoek om wraking werd afgewezen, en de wrakingskamer legde verzoeker een wrakingsverbod op, gezien het feit dat verzoeker al eerder tevergeefs een wrakingsverzoek had ingediend in dezelfde hoofdzaak. De procedure in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2015/76
zaak-/rekestnummer: C/09/501945/ KG RK 15-2453
zaaknummer hoofdzaak: 3531485 RL EXPL 14-32031
datum beschikking: 22 februari 2016
BESLISSING
op het schriftelijk verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van :
mr. Y.E. Kastein,
rechter in de rechtbank Den Haag,
hierna te noemen ‘de kantonrechter’.
Belanghebbende is de vereniging
[vereniging] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] .

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
Op 16 oktober 2014 heeft verzoeker belanghebbende gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van deze rechtbank, sector kanton. Op 10 februari 2015 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Op 12 februari 2015 heeft verzoeker de kantonrechter gewraakt. Het verzoek tot wraking is bij beslissing van 23 maart 2015 door de wrakingskamer afgewezen.
1.2.
Nadat de zaak tweemaal voor overleg tussen partijen is aangehouden, heeft verzoeker bij akte van 20 juli 2015 zijn eis verminderd tot nihil en vordert hij uitsluitend nog een veroordeling in de proceskosten. De antwoordakte van belanghebbende is genomen op 14 september 2015. Bij akte van 12 oktober 2015 heeft verzoeker gereageerd op voormelde antwoordakte en daarbij nog een aantal produkties overgelegd. Belanghebbende is vervolgens in de gelegenheid gesteld op de overgelegde produkties te reageren. De zaak is daartoe, na een verzoek om aanhouding, verwezen naar de rol van 4 januari 2016. Op 10 december 2015 heeft verzoeker het onderhavige verzoek tot wraking ingediend.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 8 februari 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld.
Mr. S. van der Eijk, raadsman van de heren [lid 1] en [lid 2] , leden van belanghebbende, is verschenen. Verzoeker heeft bij brief van 5 februari 2016 laten weten door onvoorziene persoonlijke omstandigheden niet in de gelegenheid te zijn om bij de zitting van de wrakingskamer te verschijnen. Verzoeker heeft bij die brief zijn pleitnota gevoegd. De kantonrechter heeft schriftelijk te kennen gegeven geen gebruik te maken van de gelegenheid tot het bijwonen van de zitting.

3.Het standpunt van verzoeker

3.1.
Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.
De rolbeslissing van 7 december 2015 van de kantonrechter (aanhouding van de zaak tot de rolzitting van 4 januari 2016 voor een akte aan de kant van belanghebbende) is, in samenhang bezien met een uitvoerige reeks aan andere onbegrijpelijke en onlogische beslissingen alsook uitgebleven beslissingen zodanig onbegrijpelijk dat bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde vrees is ontstaan dat de kantonrechter jegens hem een vooringenomenheid koestert.
3.3.
Voorts stelt verzoeker dat de kantonrechter partijen toelaat tot de procedure, zonder dat aan de wettelijke vereisten van (onder andere) een deugdelijke procesvolmacht is voldaan. Hiermee heeft de kantonrechter reeds geoordeeld dat belanghebbende op een geldige wijze is verschenen, terwijl zij nog geen (gemotiveerde) uitspraak hierover heeft gedaan.

4.Het standpunt van de kantonrechter

De kantonrechter berust niet in de wraking. Zij meent dat verzoeker niet terecht over onredelijke vertraging van de procedure klaagt en over het feit dat belanghebbende als verschenen in de procedure wordt beschouwd. Onvrede over processuele beslissingen kan geen grond opleveren voor wraking. Zij is van oordeel geen blijk te hebben gegeven van partijdigheid en dat ook overigens geen sprake is geweest van feiten of omstandigheden op grond waarvan de rechterlijke onpartijdigheid schade zou hebben kunnen lijden.

5.De beoordeling

5.1.
De beslissingen van de kantonrechter om aanhoudingen te verlenen voor het nemen van conclusies en/of akten dienen te worden aangemerkt als processuele beslissingen. Hetzelfde geldt voor de beslissing om belanghebbende al dan niet als verschenen in de procedure te beschouwen, alsmede de overige – niet concreet beschreven - beslissingen waar verzoeker kennelijk op doelt. Uit niets blijkt dat al deze beslissingen in dit geval uitsluitend door vooringenomenheid zijn ingegeven, terwijl die beslissingen ook niet wegens onbegrijpelijkheid daarvan de schijn van partijdigheid kunnen hebben opgewekt, wat voor het gegrond verklaren van een wraking vereist is.
5.2.
Het verzoek om wraking zal derhalve worden afgewezen. Gelet op de omstandigheid dat verzoeker thans twee keer tevergeefs een wrakingsverzoek heeft ingediend in dezelfde hoofdzaak tegen dezelfde kantonrechter, in samenhang met het gehalte van het huidige wrakingsverzoek, is naar het oordeel van de wrakingskamer sprake van misbruik van het middel wraking. Zij ziet daarin aanleiding om met toepassing van artikel 39 lid 4 Rv aan verzoeker ambtshalve een wrakingsverbod op te leggen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- bepaalt dat een volgend verzoek om wraking betrekking hebbend op de onderliggende hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen,
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39 lid 3 Rv wordt toegezonden aan:
• de verzoeker, de heer [verzoeker] ;
• de belanghebbende, de [vereniging] ;
• de kantonrechter mr. Y.E. Kastein.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.W. du Pon, mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en
mr. K.M. Braun, rechters, in tegenwoordigheid van J. Kriense Lokker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2016.