ECLI:NL:RBDHA:2016:17202

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2016
Publicatiedatum
1 maart 2018
Zaaknummer
C/09/505551/ KG RK 16-292
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter-commissaris in een strafzaak met betrekking tot een getuige met verstandelijke beperking

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2016 een verzoek tot wraking behandeld. Het verzoek is ingediend door de verdachte, die wordt verdacht van seksuele handelingen met een getuige die een verstandelijke beperking heeft. De rechter-commissaris, mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, had eerder besloten dat het verhoor van deze getuige in een kindvriendelijke studio moest plaatsvinden. De raadsman van de verdachte betwistte de objectiviteit van de rechter-commissaris, omdat zij had vastgesteld dat de getuige een verstandelijke beperking had, zonder dat dit voldoende onderbouwd was. De raadsman stelde dat deze conclusie een vooringenomenheid van de rechter-commissaris met zich meebracht, wat de onpartijdigheid in gevaar zou kunnen brengen.

Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 22 februari 2016, heeft de raadsman zijn standpunt toegelicht, terwijl de officier van justitie ook aanwezig was. De rechter-commissaris was afwezig vanwege verlof, maar had haar standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt. De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker en de rechter-commissaris afgewogen. De rechter-commissaris stelde dat zij geen standpunt had ingenomen over de verstandelijke beperking van de getuige, maar enkel aansluiting had gezocht bij de terminologie in het strafdossier.

De wrakingskamer concludeerde dat het niet onbegrijpelijk was dat de rechter-commissaris de getuige als iemand met een verstandelijke beperking had aangeduid, gezien de informatie in het dossier. De wrakingskamer oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter-commissaris en wees het verzoek tot wraking af. De procedure in de hoofdzaak zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2016/9
zaak-/rekestnummer: 505551/ KG RK 16-292
parketnr: 09/809124-15, RC-NR.16/82
datum beschikking: 7 maart 2016
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
raadsman: mr. A.M.V. Bandhoe;
strekkende tot wraking van:
mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel,
rechter-commissaris in de rechtbank Den Haag,
hierna te noemen: de rechter-commissaris.
Belanghebbende in deze procedure is:
de officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. C. Ceuninck van Capelle-Willems.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Verzoeker is aangemerkt als verdachte. De verdenkingen zijn omschreven in een vordering tot inbewaringstelling van 8 januari 2016. Op 8 januari 2016 is verzoeker in bewaring gesteld.
Bij brief van 15 januari 2016 is namens verzoeker ingevolge artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering aan de rechter-commissaris verzocht onderzoekshandelingen te verrichten, bestaande uit het horen van zes getuigen.
Bij beschikking van 2 februari 2016 heeft de rechter-commissaris de verzoeken tot het horen van vier van deze getuigen toegewezen, gelet op het verdedigingsbelang.
In deze beschikking is overwogen dat het verzoek de getuige [getuige] te horen zal worden toegewezen, waarbij de rechter-commissaris “gezien de verstandelijke beperking van de getuige bepaalt dat dit verhoor zal plaatsvinden in een kindvriendelijke studio, waarbij de raadsman het verhoor zal kunnen bijwonen in een aparte ruimte en zijn vragen tevoren schriftelijk dient op te geven.”
Bij brief van 11 februari 2016 heeft de raadsman van verzoeker de rechter-commissaris verzocht toe te lichten hoe zij tot de vaststelling komt dat mevrouw [getuige] een verstandelijke beperking heeft. V
Bij brief van 12 februari 2016 heeft de rechter-commissaris gereageerd op de brief van 11 februari 2016.
Op 15 februari 2016 heeft de raadsman van verzoeker het onderhavige wrakingsverzoek ingediend.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 22 februari 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. De raadsman van verzoeker is verschenen en heeft het wrakingsverzoek toegelicht. De officier van justitie is eveneens verschenen. De rechter-commissaris is als aangekondigd wegens verlof niet ter zitting verschenen en heeft haar standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek schriftelijk kenbaar gemaakt.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Verzoeker wordt onder meer verdacht van het plegen van seksuele handelingen met mevrouw [getuige] terwijl zij haar wil onder invloed van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens niet of onvolkomen kon bepalen. De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 2 februari 2016 vastgesteld dat mevrouw [getuige] een verstandelijke beperking heeft en daarom in een kindvriendelijke setting dient te worden gehoord. De rechter-commissaris mist de subjectieve onpartijdigheid door te oordelen dat mevrouw [getuige] een verstandelijke beperking heeft. Zij stelt zelf dat zij niet deskundig is en trekt die conclusie op basis van verklaringen van de begeleidsters van aangeefster, van wie evenmin vaststaat of zij de deskundigheid bezitten om tot die conclusie te komen. Bij de inhoudelijke behandeling van de zaak dienen de volgende vragen beantwoord te worden: 1. had aangeefster een gebrekkige ontwikkeling of leed zij aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens? En zo ja: 2. was die gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis zodanig dat aangeefster niet of onvolkomen in staat was haar wil te bepalen? Door met betrekking tot de eerste vraag al vast te stellen dat aangeefster een verstandelijke beperking heeft, heeft de rechter-commissaris al een standpunt ingenomen met betrekking tot de inhoud van de zaak. Dit levert een zwaarwegende omstandigheid op dat de rechter-commissaris een vooringenomenheid koestert, althans kan bij verzoeker gerechtvaardigde vrees post vatten voor een dergelijke vooringenomenheid.

4.Het standpunt van de rechter-commissaris

De rechter-commissaris berust niet in de wraking en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
De rechter-commissaris voert aan dat zij in haar motivering voor haar beslissing tot het horen van mevrouw [getuige] in een kindvriendelijke studio aansluiting heeft gezocht bij de in het strafdossier gehanteerde terminologie met betrekking tot de beperkingen van de getuige, waarbij steeds is gesproken over een verstandelijke beperking. De informatie in het dossier wijst op een kwetsbaar persoon met een laag IQ, ten aanzien van wie de politie eerder aanleiding heeft gezien haar in een kindvriendelijke omgeving te horen. De rechter-commissaris zegt met haar summiere motivering geen standpunt te hebben ingenomen over de vraag of de getuige een verstandelijke beperking heeft. Ook is naar het oordeel van de rechter-commissaris geen sprake van de schijn van vooringenomenheid.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft bij de behandeling door de rechter-commissaris niets bemerkt van enige vorm van vooringenomenheid. De vordering tot het horen van mevrouw [getuige] in een kindvriendelijke setting is door de officier van justitie zelf gedaan, gelet op haar kwetsbare positie . De rechter-commissaris heeft zich naar het oordeel van de officier van justitie niet uitgelaten over de aanwezigheid van een verstandelijke beperking bij mevrouw [getuige] .

6.De beoordeling

6.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3.
De wrakingskamer is van oordeel dat het niet onbegrijpelijk is dat mevrouw [getuige] in de beschikking van de rechter-commissaris in aansluiting op de in het dossier gehanteerde terminologie is aangeduid als iemand met een verstandelijke beperking. Gelet op hetgeen in het dossier over de persoon van de getuige is opgenomen, moet de motivering van de rechter-commissaris zo worden begrepen dat zij in de daarin vermelde omstandigheden aanleiding heeft gezien om de getuige [getuige] in een kindvriendelijke studio te verhoren. Voor deze beslissing waren voldoende aanwijzingen aanwezig. Het aanduiden van de getuige [getuige] als ‘iemand met een verstandelijke beperking’ geeft dan ook geen grond te vrezen dat het de rechter-commissaris aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van haar de schijn van partijdigheid gewekt. Het verzoek tot wraking zal daarom worden afgewezen.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsman mr. A.M.V. Bandhoe;
• de officier van justitie mr. C. Ceuninck van Capelle-Willems;
• de rechter-commissaris mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Rabbie, F.J. Verbeek en D. Aarts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Bijvank als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2016.