ECLI:NL:RBDHA:2016:17200

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2016
Publicatiedatum
1 maart 2018
Zaaknummer
C/09/504222/ KG RK 16/138
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in belastingzaak tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2016 een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door de verzoekster, wonende in Engeland, tegen mr. dr. N. Djebali, de rechter in de hoofdzaak. De verzoekster was in beroep gegaan tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 januari 2016 heeft de gemachtigde van de verzoekster de rechter gewraakt, omdat hij vond dat de zitting ten onrechte was aangevangen zonder zijn aanwezigheid. De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de schriftelijke reactie van de rechter en het proces-verbaal van de zitting.

De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 22 februari 2016. De gemachtigde van de verzoekster heeft toegelicht dat hij niet op de hoogte was van wat er tijdens zijn afwezigheid was besproken, en dat dit de schijn van partijdigheid wekte. De rechter, mr. dr. N. Djebali, heeft echter aangegeven dat de zitting op het geplande tijdstip is aangevangen en dat er geen sprake was van vooringenomenheid. De heffingsambtenaar heeft bevestigd dat de zitting op tijd begon en dat er slechts enkele woorden waren gewisseld voordat de verzoekster arriveerde.

De wrakingskamer heeft geoordeeld dat de beslissing om het verzoek tot aanhouding af te wijzen een processuele beslissing is en dat er geen gegronde redenen waren voor de wraking. Het verzoek tot wraking is afgewezen, en de wrakingskamer heeft vastgesteld dat er sprake was van misbruik van het rechtsmiddel wraking, gezien de frequentie waarmee de gemachtigde van de verzoekster wrakingsverzoeken indient. De wrakingskamer heeft bepaald dat een volgend verzoek om wraking in deze hoofdprocedure niet in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2016/6
zaak-/rekestnummer: C/09/504222/ KG RK 16/138
kenmerk: SGR AWB 15/8363
datum beschikking: 7 maart 2016
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoekster]
wonende te Engeland,
verzoekster,
gemachtigde: J.L.M. Reijnen,
(eiseres in de hoofdzaak)
tegen
de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag,
gemachtigde: mr. L.S. Veenstra,
hierna: de heffingsambtenaar (verweerder in de hoofdzaak)
strekkende tot wraking van:
mr. dr. N. Djebali
rechter in de rechtbank Den Haag, team belastingrecht,
hierna: de rechter.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Op 21 januari 2016 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het door verzoekster ingestelde beroep tegen een besluit op bezwaar van de heffingsambtenaar.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekster de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het door de rechter en de griffier opgestelde en ondertekende proces-verbaal van voornoemde mondelinge behandeling en van de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van de rechter van 16 februari 2016.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 22 februari 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. De gemachtigde van verzoekster is verschenen en heeft het wrakingsverzoek toegelicht. De gemachtigde van de heffingsambtenaar is verschenen. De rechter heeft schriftelijk te kennen gegeven wegens vakantieverlof niet bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek aanwezig te zullen zijn.

3.Het standpunt van verzoekster

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. De gemachtigde van verzoekster stelt dat de zitting ten onrechte buiten zijn aanwezigheid is aangevangen, nu hij tijdig op de rechtbank aanwezig was en zich ook tijdig gemeld heeft. De gemachtigde van de heffingsambtenaar was al in de zittingszaal aanwezig voordat de gemachtigde van verzoekster aanwezig was. Nu de gemachtigde van verzoekster niet weet wat er is besproken buiten zijn aanwezigheid, heeft hij verzocht de behandeling te verdagen zodat een proces-verbaal van de zitting kon worden opgemaakt waaruit duidelijk zou worden wat tot dan toe was besproken. Nu niet aan dat verzoek tegemoet gekomen is, bestaat grond voor het oordeel dat de schijn van partijdigheid is gewekt.

4.Het standpunt van mr. Djebali

De rechter berust niet in de wraking en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek. De rechter heeft in haar reactie de feitelijke gang van zaken toegelicht. De zitting is op het daartoe gestelde tijdstip aangevangen; kort daaraan voorafgaand heeft de rechter de bode gesproken en is haar medegedeeld dat verzoekster en haar gemachtigde niet aanwezig waren. Dat de gemachtigde van verzoekster enkele minuten nadien alsnog verschenen is, is in een misverstand bij de bodes gelegen en niet in een handeling of beoordeling van de rechter. Van (de schijn van) vooringenomenheid kan dan ook geen sprake zijn. Bovendien had de rechter nog niet beslist op het verzoek tot verdagen op het moment dat zij door de gemachtigde van verzoekster werd gewraakt. Daarbij wil de rechter opmerken dat het afwijzen van een verzoek tot verdagen niet kan leiden tot de conclusie dat sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid, omdat het een processuele beslissing betreft, waarmee niet wordt vooruitgelopen op de inhoudelijke beoordeling van de zaak.

5.Het standpunt van de heffingsambtenaar

De gemachtigde van de heffingsambtenaar heeft ter zitting van de wrakingskamer verklaard er zeker van te zijn dat de zaak op het geplande tijdstip is aangevangen. Hij heeft kort na aanvang van de behandeling ter zitting op zijn telefoon gekeken en gezien dat het 10.41 uur was, terwijl de behandeling om 10.40 uur zou beginnen. Toen de gemachtigde van verzoekster de zaal binnenkwam, waren nog maar een paar woorden gewisseld die de wijze van oproeping van verzoekster betroffen.

6.De beoordeling

6.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3.
De wrakingskamer overweegt dat de beslissing op een verzoek tot het aanhouden van de behandeling van een zaak een processuele beslissing is waartegen in beginsel niet het middel van wraking kan worden ingezet. In het onderhavige geval is dat naar het oordeel van de wrakingskamer niet anders. Daargelaten of afwijzing van het verzoek om aanhouding tot een gegronde wraking had kunnen leiden is niet gebleken dat het aanhoudingsverzoek al was afgewezen ten tijde van het wrakingsverzoek. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt integendeel dat de rechter dit verzoek op een later tijdstip nog wilde bespreken. Door te kennen te geven dat zij eerst het tot dan toe verhandelde met de gemachtigde van verzoekster wilde bespreken alvorens te beslissen op het verdagingsverzoek, is de rechter niet vooruitgelopen op de inhoudelijke beoordeling van de zaak en is naar het oordeel van de wrakingskamer de schijn van vooringenomenheid jegens de gemachtigde van verzoekster niet gewekt.
6.4.
Het verzoek tot wraking wordt daarom afgewezen.
6.5.
Het is de wrakingskamer ambtshalve bekend dat de gemachtigde van verzoekster met grote regelmaat wrakingsverzoeken indient tegen rechters in diverse instanties (rechtbanken, gerechtshoven en de Centrale Raad van Beroep). Gelet hierop en gelet op het gehalte en de inhoud van het onderhavige wrakingsverzoek stelt de wrakingskamer vast dat sprake is van misbruik van het rechtsmiddel wraking. Daarom ziet de wrakingskamer aanleiding te bepalen dat een volgend verzoek om wraking, betrekking hebbend op de onderliggende hoofdprocedure, niet in behandeling wordt genomen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- bepaalt dat een volgend verzoek om wraking betrekking hebbend op de onderliggende hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar gemachtigde J.L.M. Reijnen;
• de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, mr. L.S. Veenstra;
• de rechter mr. dr. N. Djebali.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Rabbie, F.J. Verbeek en K.M. Braun, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Bijvank als griffier en in het openbaar uitgesproken op
7 maart 2016.