ECLI:NL:RBDHA:2016:17166

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2016
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
C/09/480204 / FA RK 14-10244
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing en hoofdverblijfplaats van minderjarigen in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing en de hoofdverblijfplaats van minderjarigen in het kader van een echtscheiding. De man en de vrouw, die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn, hebben beiden verzocht om de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kinderen bij hen te bepalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtscheiding op 3 maart 2016 is ingeschreven en dat er een co-ouderschapsregeling bestaat. De vrouw heeft verzocht om toestemming om met de kinderen naar [woonplaats moeder] te verhuizen, terwijl de man verzocht om de hoofdverblijfplaats bij hem in [woonplaats vader] te bepalen. De rechtbank heeft overwogen dat de huidige situatie, waarin de vrouw in [woonplaats moeder] woont en de man in [woonplaats vader], niet bevorderlijk is voor de co-ouderschapsregeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarigen is dat zij in de buurt van [woonplaats vader] blijven wonen, waar zij hun sociale leven hebben opgebouwd. De rechtbank heeft het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen toegewezen en het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming voor verhuizing afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank de zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen drie weekenden in de vier weken bij de vrouw zullen zijn, en heeft zij de verzoeken van de vrouw met betrekking tot kinderalimentatie en andere verzoeken afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 14-10244 (echtscheiding) en
FA RK 15-4966 (vervangende toestemming verhuizing)
Zaaknummer: C/09/480204 (echtscheiding) en
C/09/491404 (vervangende toestemming verhuizing)
Datum beschikking: 16 november 2016

Scheiding en gezag

Beschikkingop het op 29 december 2014 ingekomen verzoek (met zaaknummer C/09/480204) van:

[man] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Perfors te Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[vrouw] ,

de vrouw,
voorheen wonende te [plaatsnaam] , [plaatsnaam] ,
thans wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. I.E. van der Bijl te Haarlem .
en
Beschikkingop het op 24 juni 2015 ingekomen verzoek (met zaaknummer C/09/491404) van:

[vrouw] ,

de vrouw,
voorheen wonende te [plaatsnaam] , [plaatsnaam] ,
thans wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. I.E. van der Bijl te Haarlem .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[man] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Perfors te Leiden.

Procedure

Bij beschikking van 6 oktober 2015 van deze rechtbank – voor zover hier van belang – :
  • is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • is bepaald dat partijen dienen deel te nemen aan het door het Lorentzhuis geadviseerde hulpverleningstraject waarbij ook aan de minderjarigen:
  • zijn partijen – in het geval zij niet binnen vier weken na 8 september 2015 terecht kunnen bij het Lorentzhuis – in afwachting van de aanvang van het traject bij het Lorentzhuis naar een in onderling overleg aan te wijzen mediator verwezen om te trachten hun onderlinge communicatie te verbeteren;
  • is iedere verdere beslissing (in de zaken met zaaknummers 480204 en 491404) ten aanzien van de verzoeken tot vervangende toestemming tot verhuizing, vervangende toestemming tot schoolinschrijving, vaststelling van de hoofdverblijfplaats, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, vaststelling van kinderalimentatie en de proceskosten aangehouden tot
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
- het faxbericht d.d. 9 juni 2016 van de zijde van de man;
- het faxbericht d.d. 27 juni 2016 van de zijde van de vrouw;
- het aanvullend verzoekschrift, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- de brief d.d. 7 oktober 2016, met bijlagen, van de zijde van de man;
- het bericht d.d. 7 oktober 2016, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- het bericht d.d. 10 oktober 2016, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- het faxbericht d.d. 11 oktober 2016, met bijlagen, van de zijde van de man.
De minderjarige [1. minderjarige] heeft zich schriftelijk en in raadkamer uitgelaten over het verzoek.
Op 18 oktober 2016 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: partijen vergezeld van hun advocaten. Van de zijde van de man zijn pleitnotities overgelegd.

Nieuwe feiten

De beschikking tot echtscheiding is op 3 maart 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

Aanvulling/gewijzigde verzoeken

De vrouw heeft thans in de zaak met zaaknummer C/09/491404 (na aanvulling) in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht:
haar toestemming te verlenen om met de minderjarigen naar
[woonplaats moeder]te verhuizen, op zodanige wijze dat de te wijzen beschikking de toestemming van de man vervangt;
haar toestemming te verlenen om [2. minderjarige] inzake haar gendervraag de behandeling bij VU medisch centrum te laten volgen, op zodanige wijze dat de te wijzen beschikking de toestemming van de man vervangt,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw heeft haar verzoek met betrekking tot de vervangende toestemming voor inschrijving van de minderjarigen op een school in [woonplaats moeder] ingetrokken.
De overige verzoeken van partijen zoals in voornoemde beschikking zijn genoemd en waarop nog geen beslissing is genomen blijven gehandhaafd.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Gebleken is dat partijen er zowel in het traject bij het Lorentzhuis, als via mediation niet in zijn geslaagd hun onderlinge geschilpunten ten aanzien van de hoofdverblijfplaats / woonplaats van de kinderen, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderalimentatie op te lossen.
De rechtbank stelt voorop dat zij geen aanleiding ziet om een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming te gelasten dan wel een bijzondere curator te benoemen, nu zij zich voldoende geïnformeerd acht en partijen duidelijkheid wensen over hun geschilpunten.
De rechtbank zal derhalve op basis van de informatie die reeds in het dossier aanwezig is en hetgeen ter terechtzitting is besproken een beslissing nemen.
Hoofdverblijfplaats / vervangende toestemming voor verhuizing
Artikel 1:253a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de rechtbank op verzoek van de gezaghebbende ouders of een van hen, een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De rechtbank heeft ter terechtzitting een vergelijk tussen partijen beproefd, hetgeen geen resultaat heeft opgeleverd.
Beide partijen verzoeken om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem / haar te bepalen. Hoewel beide partijen de huidige co-ouderschapsregeling die sinds 2013 wordt uitgevoerd het liefst zouden willen handhaven, is gebleken dat zij een verandering van deze situatie wensen vanwege de afstand [woonplaats vader] - [woonplaats moeder] (de huidige woonplaatsen van respectievelijk de man en de vrouw).
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen dat er zoveel mogelijk continuïteit in hun opvoedings- en verzorgingssituatie is. Gebleken is dat het centrum van het leven van de minderjarigen [2. minderjarige] en [3. minderjarige] zich vanaf hun geboorte en voor de minderjarige [1. minderjarige] sinds 2005 (zij was toen nog geen jaar oud) afspeelt in [woonplaats vader] . De minderjarigen zijn in [woonplaats vader] opgegroeid, gaan daar naar school, hebben daar hun vrienden, clubjes, muziekactiviteiten en sport. Het feit dat de minderjarige [2. minderjarige] nu in [woonplaats moeder] voetbalt en dat de minderjarigen de helft van de tijd daar conform de huidige co‑ouderschapsregeling verblijven maakt dit niet anders. De rechtbank houdt er verder rekening mee dat [1. minderjarige] naar voren heeft gebracht dat de belangrijkste onderdelen van haar sociale leven, te weten de BSO, haar muziekactiviteiten, de wekelijkse opvang door grootouders vaderszijde en het contact met neefjes en nichtjes zich in [woonplaats vader] afspelen en dat zij dit graag wil voortzetten.
De rechtbank is met partijen van oordeel dat de huidige situatie waarin de man in [woonplaats vader] woont en de vrouw in [woonplaats moeder] zich (op lange termijn althans) niet leent voor de huidige co-ouderschapsregeling. Voor een dergelijke regeling dienen partijen dichter bij elkaar te wonen. De vrouw is aanvankelijk naar [plaatsnaam] en vervolgens naar [woonplaats moeder] verhuisd. Hoewel de man eerder een overeenkomst had gesloten met de vrouw dat hij ook naar [woonplaats moeder] zou verhuizen, is hij vrij snel op zijn beslissing teruggekomen waarbij hij het belang van de minderjarigen vanuit zijn oogpunt heeft laten meewegen. Dit belang is volgens de man met name gelegen in het feit dat [woonplaats vader] voor de minderjarigen hun vertrouwde omgeving is en dat zij aldaar in de voormalige echtelijke woning kunnen blijven wonen. De rechtbank is van oordeel dat de man niet gehouden kan worden aan de eerder gemaakte afspraak. Daarbij is met name van belang dat de man zeer kort na het vastleggen van die afspraak (en nog voordat de vrouw naar [woonplaats moeder] is verhuisd) duidelijk heeft gemaakt dat hij op deze afspraak wilde terugkomen, om de hierboven vermelde reden. De rechtbank overweegt dat het, ondanks het feit dat zij er van op de hoogte was dat de man zich had bedacht omtrent de verhuizing naar [woonplaats moeder] , de eigen keuze van de vrouw is geweest om zich met haar nieuwe partner elders te vestigen, zonder daarbij (voldoende) rekening te houden met de tussen partijen overeengekomen zorgverdeling over de minderjarigen. Dat de nieuwe partner van de vrouw vanwege zijn functie als cardioloog bij het [naam ziekenhuis] niet in [woonplaats vader] zou kunnen wonen in verband met de voor hem geldende maximale aanrijtijd maakt dit niet anders. Er waren (en zijn) voldoende alternatieven dichter in de buurt van [woonplaats vader] , rekening houdend met de aanrijtijd van de partner van de vrouw, waarbij de huidige co-ouderschapsregeling - die partijen in beginsel nog altijd voorstaan - kon (en kan) worden voortgezet. De vrouw heeft echter bewust voor [woonplaats moeder] gekozen en heeft de verhuizing naar de woning van haar nieuwe partner aldaar doorgezet, terwijl zij wist dat een co‑ouderschapsregeling bij een dergelijke afstand moeilijk uitvoerbaar zou zijn. De vrouw heeft dus bewust de huidige situatie gecreëerd. De rechtbank begrijpt dat de vrouw hierbij rekening heeft willen en moeten houden met (het werk van) haar nieuwe partner, maar is van oordeel dat die belangen niet voorgaan op de belangen van de minderjarigen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de minderjarigen wenselijk is dat zij in (de buurt van) [woonplaats vader] wonen, zodat hun leven zich in belangrijke mate aldaar kan blijven afspelen. Nu de vrouw in [woonplaats moeder] is gaan wonen en de man nog in de voormalige echtelijke woning in [woonplaats vader] woont, zal de rechtbank het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem te bepalen toewijzen en het verzoek van de vrouw op dit punt alsmede haar verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing met de minderjarigen naar [woonplaats moeder] afwijzen.
Zorgregeling
Nu de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man wordt bepaald, zal het verzoek van de vrouw met betrekking tot de zorgregeling tussen de man en de minderjarigen worden afgewezen en zal de rechtbank het verzoek van de man op dit punt beoordelen.
De rechtbank is van oordeel dat een co-ouderschapsregeling in het belang van de minderjarigen is, mits de dagelijkse zorg en het sociale leven (zoals school, sociale contacten, sport en andere activiteiten) van de minderjarigen zich in (de buurt van) [woonplaats vader] kunnen blijven afspelen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank in de huidige situatie niet mogelijk, omdat de minderjarigen de helft van de tijd bij de vrouw in [woonplaats moeder] verblijven. De co‑ouderschapsregeling kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden voortgezet als de vrouw in [woonplaats vader] of in de directe omgeving van [woonplaats vader] woont, zodanig dat de minderjarigen vanuit haar woning hun doordeweekse activiteiten ongestoord kunnen uitoefenen. Nu dit in de huidige situatie niet het geval is, acht de rechtbank een zorgregeling overeenkomstig het verzoek van de man - inhoudende dat de minderjarigen bij de vrouw zullen zijn drie weekenden in de vier weken van vrijdag uit school tot maandag voor school, op een doordeweekse middag na school, alsmede de helft van de schoolvakanties - op dit moment het meest in het belang van de minderjarigen. Bij deze zorgregeling kan de vrouw voldoende tijd met de minderjarigen doorbrengen en – zoals zij wenst – ook voldoende contactmomenten met school hebben.
De rechtbank overweegt ten overvloede, hoewel dit niet aan haar is om te besluiten, dat zij het zou toejuichen als de moeder in het belang van de minderjarigen dichter bij dan wel in [woonplaats vader] zou gaan wonen, zodat de co-ouderschapregeling kan worden hervat. Het is voor de minderjarigen immers van groot belang zo veel mogelijk contact met beide ouders te hebben.
Gendervraag met betrekking tot [2. minderjarige]
Partijen zijn het erover eens dat zij zullen deelnemen aan gesprekken bij VU Medisch Centrum en dat [2. minderjarige] daarbij ook aanwezig zal zijn, zodat de rechtbank op dit punt geen beslissing behoeft te nemen.
Kinderalimentatie
Nu de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man wordt bepaald zal het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een kinderalimentatie worden afgewezen.
Nu de man geen kinderalimentatie wenst indien de zorgregeling tussen de vrouw en de minderjarigen conform zijn verzoek wordt vastgesteld zoals in de onderhavige beschikking wordt beslist, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van dit verzoek.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de minderjarigen:
­ [1. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
­ [2. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
­ [3. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de man, en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de bovengenoemde minderjarigen bij de vrouw zullen zijn:
- drie weekenden in de vier weken van vrijdag uit school tot maandag voor school;
- iedere week op een doordeweekse middag na school, in onderling overleg te bepalen;
- de helft van de schoolvakanties en feestdagen, in onderling overleg te bepalen,
en verklaart deze regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Zetstra, J.C. Sluymer en W.G. de Boer, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. A. Kalicharan als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 november 2016.