ECLI:NL:RBDHA:2016:17159

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2016
Publicatiedatum
15 november 2017
Zaaknummer
15/19563
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verschoonbaarheid van termijnoverschrijding bij aanvraag voor machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel

In deze zaak heeft eiseres, een Syrische vrouw, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel werd afgewezen. De aanvraag was ingediend door haar echtgenoot, die op 22 januari 2015 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had verkregen. De aanvraag voor de mvv was echter pas op 4 mei 2015 ingediend, wat meer dan drie maanden na de verlening van de verblijfsvergunning was. De staatssecretaris stelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, wat eiseres betwistte.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 7 maart 2016, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Eiseres had aangevoerd dat haar echtgenoot tijdig contact had opgenomen met VluchtelingenWerk Nederland (VWN) om de nareis aan te vragen, maar dat VWN de aanvraag te laat had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris beleidsruimte had bij de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, maar dat deze ruimte niet correct was toegepast in dit geval.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 maart 2016, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/19563
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 17 maart 2016 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. drs. E.W.B. van Twist,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. J.E.P. Pijnenburg.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 oktober 2015 (hierna: het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 7 maart 2016. Eiseres is ter zitting verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [referent] (hierna: referent). Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Zij is getrouwd met referent, die eveneens de Syrische nationaliteit heeft. Referent is op 22 januari 2015 door verweerder in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 4 mei 2015 heeft referent een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) ten behoeve van eiseres in het kader van nareis asiel. Verweerder heeft deze aanvraag op 6 mei 2015 geregistreerd. Bij besluit van 1 juli 2015 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder het standpunt gehandhaafd dat de aanvraag niet is ingediend binnen drie maanden nadat de verblijfsvergunning aan referent is verleend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is te achten. Verweerder acht het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond en heeft daarom afgezien van het horen in bezwaar.
3. Op de beroepsgronden van eiseres zal in het onderstaande worden ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ingevolge artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de echtgenoot of het minderjarige kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor asiel bepaalde tijd is verleend.
Ingevolge het vierde lid kan de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd eveneens worden verleend aan een gezinslid als bedoeld in het tweede lid, dat slechts niet uiterlijk binnen drie maanden is nagereisd nadat aan de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, indien binnen die drie maanden door of ten behoeve van dat gezinslid een mvv is aangevraagd.
5. Niet in geschil is dat de aanvraag om een mvv in het kader van nareis asiel niet binnen de termijn van drie maanden, genoemd in artikel 29, vierde lid, van de Vw is ingediend. In geschil is of verweerder de overschrijding van de termijn, uitgaande van de aanvraagdatum van 4 mei 2015 met twaalf dagen, niet verschoonbaar heeft mogen achten.
6. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat referent binnen de driemaandentermijn naar VluchtelingenWerk Nederland (hierna: VWN) is gegaan om te kennen te geven dat hij eiseres naar Nederland wilde laten komen in het kader van de nareisregeling. VWN heeft daarop de aanvraag te laat ingediend en geeft dat in een brief ook toe. Uit de brief blijkt volgens eiseres dat referent zich in elk geval eerder dan 24 maart 2015 heeft gemeld bij VWN met zijn wens om nareis aan te vragen. Verder wijst eiseres op de uitlatingen van verweerder tijdens een Algemeen Overleg met de Tweede Kamer op 14 januari 2015 (TK 2014-2015, 32175, nr. 55).
7. Verweerder wijst erop dat de termijn van drie maanden een wettelijke termijn is en dat alleen in evidente gevallen van overmacht verschoonbaarheid van overschrijding van deze termijn kan worden aangenomen. De opmerkingen van verweerder tijdens het Algemeen Overleg op 14 januari 2015 hebben niet geleid tot een wetswijziging, aldus verweerder.
8. De rechtbank overweegt dat verweerder beleidsruimte heeft bij de beoordeling of overschrijding van de termijn van drie maanden verschoonbaar is. Verweerder heeft tijdens het Algemeen Overleg met de Tweede Kamer op 14 januari 2015 het volgende gezegd (pagina 22):
“Staatssecretaris Teeven: Ja, maar het gaat niet alleen maar om bureaucratie. Het is niet zo'n formele, ingewikkelde procedure. Als je gewoon binnen drie maanden je vinger opsteekt, is er niks aan de hand. Er wordt ook niet heel moeilijk over gedaan als dat niet gebeurt. Maar ook dit onderwerp zit voor mij niet in beton gegoten, in tegenstelling tot sommige onderwerpen. Ik zal met VluchtelingenWerk Nederland en de andere organisaties contact opnemen. Dan wil ik wel een aantal concrete casussen zien, want ik heb dit bij de IND nagevraagd en het is vaak helemaal geen probleem. Als mensen twee weken over die termijn van drie maanden heen zijn gegaan, wordt er nagenoeg altijd aan meegewerkt. Ik ga VluchtelingenWerk Nederland vragen welke informatie zij hebben, want uit ons dossieronderzoek komt naar voren dat nareisaanvragen nauwelijks worden afgewezen wegens overschrijding van de termijn. Dat gebeurt gewoon bijna niet.”
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder door de uitlating dat nagenoeg altijd wordt ‘meegewerkt’ als de termijn met twee weken wordt overschreden, een zekere invulling heeft gegeven aan zijn beleidsruimte met betrekking tot het aannemen van verschoonbaarheid bij overschrijding van de driemaandentermijn. Deze invulling strookt niet met het standpunt, ingenomen in het bestreden besluit, dat alleen in gevallen van evidente overmacht verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding kan worden aangenomen. Het standpunt van verweerder dat de uitlatingen van verweerder tijdens het Algemeen Overleg niet hebben geleid tot een wetswijziging, doet aan het vorenstaande niet af omdat verweerder met de uitlatingen informatie heeft gegeven over hoe hij onder de geldende wetgeving omgaat met termijnoverschrijdingen.
10. Uit het dossier blijkt dat VWN bij brief van 26 mei 2015 aan verweerder heeft meegedeeld dat VWN heeft gewacht op de Nederlandse vertaling van de documenten alvorens de nareisaanvraag voor referent in te dienen, en dat VWN door gebrek aan tijd heeft verzuimd om de aanvraag nareis direct na ontvangst van de vertalingen in te sturen. De referent treft in deze geen blaam en kan niets aan dit te laat indienen doen, aldus VWN.
11. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat referent een eigen verantwoordelijkheid heeft voor het tijdig indienen van een aanvraag tot verlening van een mvv voor nareis van zijn gezinsleden. Uit voormelde brief van VWN blijkt echter dat referent zich tijdig tot VWN heeft gewend voor de indiening van de nareisaanvraag en dat VWN deze aanvraag door omstandigheden die buiten referent zijn gelegen te laat heeft ingediend. Betekenis komt voorts toe aan het feit dat de aanvraag 12 dagen te laat is ingediend, derhalve binnen de door verweerder tijdens het Algemeen Overleg genoemde termijn van twee weken.
12. De slotsom is dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Gelet op het feit dat eiseres ook in bezwaar heeft gewezen op voormelde brief van VWN en op de uitlatingen van verweerder tijdens het Algemeen Overleg van 14 januari 2015, acht de rechtbank het bezwaar niet kennelijk ongegrond. Verweerder heeft derhalve gehandeld in strijd met de plicht om belanghebbenden te horen in bezwaar. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:2, eerste lid, en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
13. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 980 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167 (honderdzevenenzestig euro) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 980 (negenhonderdtachtig euro), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.