ECLI:NL:RBDHA:2016:17153
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf met als doel bezoek aan een neef
In deze zaak heeft eiser, een Marokkaanse nationaliteit bezittende vreemdeling, op 11 april 2016 een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf bij de Nederlandse vertegenwoordiging in Rabat, Marokko, met als doel zijn neef te bezoeken. De minister van Buitenlandse Zaken heeft deze aanvraag op 20 april 2016 afgewezen, waarna het bezwaar van eiser op 14 juli 2016 ongegrond werd verklaard. Eiser heeft op 10 augustus 2016 beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak op 22 november 2016 openbaar heeft behandeld. Eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de minister zich ook door een gemachtigde liet vertegenwoordigen. Tijdens de zitting waren ook een oom en de neef van eiser aanwezig.
De rechtbank overweegt dat de minister terecht heeft gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij het doel en de omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf heeft aangetoond. Er bestond redelijke twijfel over het voornemen van eiser om het grondgebied van de EU te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende sociale en economische binding met Marokko heeft aangetoond, ondanks zijn stellingen over zijn werk als zelfstandig handelaar en zijn familiebanden. De rechtbank oordeelt dat de minister niet in strijd heeft gehandeld met de hoorplicht, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.