ECLI:NL:RBDHA:2016:17144
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit tot afwijzing van rechtmatig verblijf op grond van Unierecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Poolse eiser en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser, geboren in 1982, heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland op basis van het Unierecht, zoals vastgesteld door de Staatssecretaris. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiser niet voldoet aan de voorwaarden van de Unieburgerrichtlijn, met name de eis van voldoende bestaansmiddelen. De eiser heeft op 26 augustus 2016 beroep ingesteld tegen het besluit van 1 augustus 2016, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 22 november 2016 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de gemachtigden van de eiser en de verweerder aanwezig waren.
De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat de eiser geen rechtmatig verblijf heeft, omdat hij niet over voldoende middelen van bestaan beschikt. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat het onderzoek naar zijn bestaansmiddelen prematuur was en dat hij geen belasting vormt voor het sociale bijstandsstelsel, verworpen. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden van de eiser, waaronder zijn zwervende bestaan en het ontbreken van een ziektekostenverzekering, voldoende aanleiding gaven voor de Staatssecretaris om onderzoek te doen naar zijn verblijfsrechtelijke positie. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.