ECLI:NL:RBDHA:2016:17143

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 16_24812
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet in behandeling nemen van aanvraag verblijfsvergunning voor medische behandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een vreemdeling met de Filipijnse nationaliteit, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel medische behandeling. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris op 12 juli 2016 buiten behandeling gesteld, omdat de aanvraag volgens de staatssecretaris onvolledig was. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 7 oktober 2016 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens op 28 oktober 2016 beroep ingesteld tegen dit besluit.

Tijdens de openbare behandeling op 9 december 2016 was eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris niet aanwezig was. Eiser betoogde dat hij voldoende informatie had verstrekt voor de beoordeling van zijn aanvraag, en dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat er aanvullende informatie nodig was. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvraag buiten behandeling kon stellen, omdat eiser niet de gevraagde informatie van zijn behandelaars had overgelegd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/24812

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2016 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer, [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2016 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning met als doel: ‘medische behandeling’ buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 7 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar van eiser van 14 juli 2016 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 28 oktober 2016 beroep ingesteld.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 9 december 2016. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1962, heeft de Filipijnse nationaliteit en verblijft als vreemdeling in Nederland.
2 Verweerder heeft de aanvraag van eiser met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling genomen omdat volgens verweerder sprake is van een onvolledige aanvraag en eiser geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid het geconstateerde gebrek te herstellen. Volgens verweerder heeft eiser door het niet overleggen van de gevraagde informatie van zijn medische behandelaar(s) onvoldoende gegevens overgelegd voor de beoordeling van de aanvraag.
3. Eiser stelt zich op het standpunt, kort samengevat, dat hij wel degelijk voldoende informatie heeft overgelegd voor de beoordeling van de aanvraag. Hiertoe betoogt eiser dat hij slechts één behandelaar heeft, zijn huisarts [huisarts], en dat deze al alle beschikbare medische informatie heeft verstrekt door het invullen van de bijlage ‘bewijs omtrent medische situatie’. Dat verweerder nog aanvullende informatie nodig zou hebben voor de beoordeling van de aanvraag, kan volgens eiser dan ook niet worden gevolgd. Dit oordeel is voorts aan het Bureau Medische Advisering (BMA) voorbehouden en niet aan verweerder, aldus eiser.
4. Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Awb verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
In geschil is de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de aanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, omdat onvoldoende gegevens zijn verstrekt voor de beoordeling van de aanvraag om medische behandeling. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser bij brief van 21 april 2016 in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag te completeren, omdat deze onvolledig was, en dat in deze brief door verweerder is verzocht om:
  • de ingevulde Bijlage Toestemmingsverklaring medische gegevens;
  • de ingevulde Bijlage Bewijs omtrent medische informatie vreemdeling; en
  • Informatie van de behandelaars (Zie Bijlage Toelichting en bewijsmiddelen medische omstandigheden).
De rechtbank stelt voorts vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser wel de twee bijlagen heeft ingevuld en aan verweerder heeft geretourneerd maar dat geen ‘Informatie van de behandelaars’ is verstrekt aan verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder reeds hierom gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag van eiser buiten behandeling te stellen omdat onvoldoende gegevens zijn overgelegd voor de beoordeling van de aanvraag. Immers, blijkens punt 4. van de ‘Bijlage Toelichting en bewijsmiddelen medische omstandigheden’, waar in de herstelverzuimbrief van 21 april 2016 naar is verwezen, dient de vreemdeling een brief met uitleg van het BMA aan zijn behandelend arts te overleggen en dient deze alle daarin gestelde vragen te beantwoorden en alle gevraagde informatie te verstrekken. Voorts blijkt uit deze bijlage dat het belangrijk is dat de behandelend arts dit doet en dat het BMA de medische situatie van de vreemdeling niet kan beoordelen indien de bijgevoegde brief niet wordt gebruikt. De stelling van eiser dat de ‘Informatie van de behandelaars’ niet nodig was voor de beoordeling van de aanvraag omdat de huisarts van eiser in de ‘Bijlage omtrent medische informatie vreemdeling’ al alle relevante medische heeft verstrekt, volgt de rechtbank dan ook niet.
7. Het beroep is ongegrond
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (nadere informatie www.raadvanstate.nl)