ECLI:NL:RBDHA:2016:17122

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2016
Publicatiedatum
21 september 2017
Zaaknummer
16/19799
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van EU-burger en niet-ontvankelijkheid van beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Kroatische burger. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van de eiser, die op 26 september 2016 ter zitting werd vertegenwoordigd door mr. W.A. Derogee-Berghuis. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de asielaanvraag van de eiser niet inhoudelijk beoordeeld hoefde te worden, omdat hij als EU-burger rechtmatig in Nederland verbleef. De rechtbank baseerde zich op het Protocol (Nr. 24) inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie en de Vreemdelingenwet 2000. De eiser had geen belang bij zijn beroep, omdat hij geen recht op opvang had als EU-burger, zoals vastgesteld in de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het beroep van de eiser niet-ontvankelijk was, omdat hij geen belang had bij de procedure. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. B. van Velzen als voorzitter, en de leden mr. L.E.M. Wilbers‑Taselaar en mr. D. van der Sluis. De griffier was mr. M.J.F.J. van Beek. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 2

zaaknummer: AWB 16/19799, V-nummer: [v-nummer]

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 oktober 2016 in de zaak tussen

[eiser] ,

gemachtigde: mr. H.K. Westerhof,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,gemachtigde: mr. S. Smit.

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is op 26 september 2016 ter zitting van een meervoudige kamer behandeld. Namens eiser is verschenen mr. W.A. Derogee-Berghuis, die de gemachtigde van eiser ter zitting heeft vervangen. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser, gezien diens Kroatische nationaliteit, zonder inhoudelijke beoordeling niet-ontvankelijk verklaard op grond van het Protocol (Nr. 24) inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie.
2. Ambtshalve overweegt de rechtbank als volgt.
2.1.
Niet in geschil is dat eiser de Kroatische nationaliteit heeft en dus burger van de Europese Unie is.
2.2.
Op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 heeft de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
2.3.
Volgens artikel 6 van Richtlijn 2004/38/EG, dat is omgezet in artikel 8.11 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), mag eiser vanaf zijn inreis op - naar eigen zeggen - 25 augustus 2016 drie maanden in Nederland verblijven op voorwaarde van een geldig paspoort of identiteitsbewijs. Ook nadien mag eiser op grond van artikel 8.12 van het Vb 2000 onder bepaalde voorwaarden in Nederland verblijven. Verweerder heeft in het bestreden besluit onder het kopje ‘rechtsgevolgen van deze beschikking’ dan ook terecht vastgesteld dat eiser op het moment van het bestreden besluit als gemeenschapsonderdaan rechtmatig in Nederland verbleef en dat op hem niet de verplichting rustte Nederland te verlaten. Gesteld noch gebleken is dat verweerder inmiddels heeft vastgesteld dat eiser niet meer aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als Unieburger in Nederland voldoet.
2.4.
Eiser heeft zich ter zitting desgevraagd op het standpunt gesteld dat hij ondanks zijn rechtmatig verblijf in Nederland belang heeft bij zijn beroep, nu de opvang die hem als asielzoeker werd geboden direct na het bestreden besluit is beëindigd en hij continuering van die opvang wenst.
2.5.
De rechtbank onderschrijft dit standpunt niet, nu op grond van artikel 4, derde lid, aanhef en onder b, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 geen recht op opvang bestaat indien de asielzoeker een onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie. Met zijn beroep kan eiser dus niet bereiken dat hem (wederom) opvang wordt geboden.
3. Nu eiser geen belang heeft bij zijn beroep, is het beroep niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, voorzitter, en mr. L.E.M. Wilbers‑Taselaar en mr. D. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. M.J.F.J. van Beek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak kan binnen een week na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.