ECLI:NL:RBDHA:2016:17111

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
21 augustus 2017
Zaaknummer
C-09-486145-HA ZA 15-404(2)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake benadeling bij onverplichte rechtshandeling

Op 25 mei 2016 heeft de Rechtbank Den Haag een vonnis gewezen in de bodemzaak tussen de besloten vennootschap Vierwee (4W) B.V. en de gedaagden [A] en [B]. De zaak betreft een geschil over benadeling in het kader van een onverplichte rechtshandeling, waarbij de rechtbank eerder had geoordeeld dat er sprake was van benadeling. De rechtbank heeft de gedaagden in de gelegenheid gesteld hun stellingen te concretiseren en te onderbouwen met bewijsstukken. De gedaagden stelden dat de woning was verkocht en dat de opbrengst van de hypotheekpolis de vordering van Vierwee zou dekken, waardoor er geen sprake zou zijn van benadeling. Vierwee betwistte dit en voerde aan dat de rechtbank al had geoordeeld dat er benadeling was. De rechtbank overwoog dat de beoordeling van benadeling niet alleen op het moment van de rechtshandeling moet plaatsvinden, maar ook op het moment dat de schuldeiser zijn rechten doet gelden. De rechtbank besloot de zaak aan te houden voor het inbrengen van bewijsstukken door de gedaagden en stelde een roldatum vast voor verdere procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Vonnis van 25 mei 2016
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/09/486145 / HA ZA 15-404 van
de besloten vennootschap
VIERWEE (4W) B.V.,
kantoorhoudende te Breda,
eiseres,
advocaat mr. P. van Lingen te Alkmaar,
tegen

1.[A] ,

2.
[B],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. J. Dongelmans te Nieuwerkerk aan den IJssel,
Eiseres zal hierna “Vierwee” worden genoemd. Gedaagden zullen “ [A] ”, “ [B] ” en gezamenlijk (in enkelvoud) “ [A] c.s.” worden genoemd.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 24 februari 2016;
  • de akte na tussenvonnis van de zijde van [A] c.s. van 30 maart 2016, met producties;
  • het B12-formulier verzoek vervroeging roldatum van de zijde van Vierwee van 11 april 2016;
  • het faxbericht van mr. Dongelmans van 12 april 2016;
  • de antwoordakte na tussenvonnis van de zijde van Vierwee van 13 april 2016;
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij vonnis van 24 februari 2016 heeft de rechtbank geoordeeld – kort gezegd – dat sprake is van een onverplichte rechtshandeling en benadeling, en dat de verklaring van [A] dat hij heeft vertrouwd op een betaling uit Thailand van belang is voor de vereiste wetenschap van benadeling. De rechtbank heeft bij dat vonnis [A] c.s. in de gelegenheid gesteld bij akte zijn stellingen te concretiseren en zo mogelijk met bescheiden te onderbouwen.
2.2.
[A] c.s. heeft bij akte na tussenvonnis zijn stellingen nader onderbouwd en producties overgelegd. Daarnaast stelt [A] c.s. in zijn akte na tussenvonnis en in de brief van 12 april 2016 dat de woning is verkocht en dat de levering op 18 mei 2016 zal plaatsvinden. Volgens [A] c.s. kan uit de opbrengst van de aan de hypotheek verbonden polis bij Nationale Nederlanden de vordering van Vierwee volledig worden voldaan, inclusief rente en kosten. Gelet daarop is geen sprake van benadeling van Vierwee door het opmaken van de akte van 9 oktober 2014, zodat reeds op grond daarvan geconcludeerd moet worden dat de akte niet paulianeus is en de vordering van Vierwee moet worden afgewezen, aldus nog steeds [A] c.s.
2.3.
Vierwee betoogt in haar antwoordakte na tussenvonnis dat de rechtbank reeds heeft beslist dat sprake is van benadeling, dat [A] c.s. niet in de gelegenheid is gesteld bij tussenvonnis nog te reageren op het onderdeel “benadeling” en dat de rechtbank hetgeen [A] c.s. daaromtrent stelt dan ook buiten beschouwing moet laten.
2.4.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Zoals de rechtbank in het tussenvonnis van 24 februari 2016 heeft overwogen, moet de vraag of [A] c.s. met de rechtshandelingen van 9 oktober 2014 zijn schuldeiser, Vierwee, heeft benadeeld, worden beantwoord door de hypothetische situatie waarin Vierwee zou hebben verkeerd zonder de gewraakte rechtshandelingen te vergelijken met de situatie waarin zij zich feitelijk bevindt als die rechtshandelingen onaangetast blijven. De rechtbank heeft in dat vonnis geoordeeld dat Vierwee door de rechtshandelingen van 9 oktober 2014 in haar verhaalsmogelijkheden is benadeeld, omdat zij – kort gezegd – haar vordering niet heeft kunnen verhalen op de woning van [A] c.s.
2.5.
De rechtbank merkt echter op dat bij benadeling als bedoeld in artikel 3:45 BW niet van belang is of sprake is van benadeling op het moment van de rechtshandeling, maar dat het erom gaat dat sprake is van benadeling op het moment waarop de schuldeiser zijn rechten doet gelden. In geval van een procedure is nodig en voldoende, dat de benadeling aanwezig is ten tijde dat over het beroep op artikel 3:45 BW wordt beslist (zie Hoge Raad 22 september 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1814). Uit het voorgaande volgt dat de feiten waarop [A] c.s. een beroep doet van belang zijn voor het onderhavige geschil. Immers, indien de woning inderdaad op 18 mei 2016 wordt (is) geleverd en de polis direct daarna wordt (is) afgekocht en de vordering van Vierwee wordt (is) voldaan, is van benadeling geen sprake.
2.6.
Vierwee merkt terecht op dat de rechtbank reeds een beslissing heeft genomen ten aanzien van de vraag of sprake is van benadeling. De rechtbank begrijpt dat betoog als een beroep op de leer van de bindende eindbeslissing en overweegt dienaangaande als volgt. De leer van de bindende eindbeslissing houdt in dat de rechter in beginsel in dezelfde instantie niet meer kan terugkomen van door hem gegeven eindbeslissingen. De eisen van een goede procesorde brengen echter mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008,ECLI:NL:HR:BC2800).
2.7.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank [A] c.s. in de gelegenheid op de rol van 8 juni 2016 (bewijs)stukken in het geding te brengen waaruit blijkt dat de vordering van Vierwee is voldaan. Vierwee zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld daarop bij akte te reageren op de rol van 22 juni 2016.
2.8.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing in afwachting van de nader te nemen akten aan.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 8 juni 2016voor het nemen van een akte aan de zijde van [A] c.s. zoals bedoeld in 2.7.;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Voorwinden en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2016, in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.type: 1693