In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de Gemeente Den Haag, onderdeel Haeghe Groep, en een werknemer, aangeduid als [verweerder]. De Haeghe Groep heeft verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671b, eerste lid, onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669, derde lid, onder e (verwijtbaar handelen). De werknemer heeft niet voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen, wat heeft geleid tot de stopzetting van zijn loon door de werkgever.
De feiten van de zaak tonen aan dat de werknemer, na een periode van ziekte, niet heeft meegewerkt aan zijn re-integratie. Ondanks herhaalde adviezen van de bedrijfsarts en het UWV om te verschijnen op afspraken en werkzaamheden te verrichten, heeft de werknemer dit nagelaten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer in totaal 37 keer niet of niet-tijdig op het werk is verschenen en elf keer niet op het spreekuur van de bedrijfsarts is verschenen. Dit gedrag is gekwalificeerd als verwijtbaar handelen, wat een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst oplevert.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werknemer zonder deugdelijke grond zijn re-integratieverplichtingen niet is nagekomen. De arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 22 maart 2016, en de werknemer is niet rechtmatig op een transitievergoeding. De kosten van de procedure zijn voor rekening van de werknemer, die als de in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt.