ECLI:NL:RBDHA:2016:17088

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2016
Publicatiedatum
19 juni 2017
Zaaknummer
AWB 16/22554
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf in Finland op basis van onvoldoende middelen van bestaan

In deze zaak hebben eisers, van Pakistaanse nationaliteit, een visum voor kort verblijf aangevraagd om familie te bezoeken in Finland. De aanvragen zijn door de Nederlandse vertegenwoordiging in Islamabad afgewezen, omdat eisers niet zouden beschikken over voldoende middelen van bestaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing onterecht was. De rechtbank oordeelt dat de inkomsten van de referent, die al 25 jaar bij de politie werkt, voldoende zijn om garant te staan voor het verblijf van de eisers. De rechtbank stelt dat de Visumcode geen eis stelt dat de middelen voor een jaar beschikbaar moeten zijn, maar dat de aanvrager moet kunnen beschikken over middelen voor de duur van het verblijf en de terugreis. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de verweerder op om de visa voor kort verblijf zo snel mogelijk te verlenen. De rechtbank oordeelt ook dat de kosten van het griffierecht en proceskosten door de verweerder vergoed moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/22554
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 december 2016 in de zaak tussen

[eiser 1] ,

geboren op [geboortedatum 1] ,
eiser 1,
[eiser 2] ,
geboren op [geboortedatum 2] ,
eiser 2,
[eiseres] ,
geboren op [geboortedatum 3] ,
eiseres,
[eiser 3] ,
geboren op [geboortedatum 4] ,
eiser 3,
allen van Pakistaanse nationaliteit,
tezamen te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. P.J. Schüller, advocaat te Amsterdam),
en

de minister van Buitenlandse Zaken,

verweerder,
(gemachtigde: mr. S.M.G. Bouma, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 26 mei 2016 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een visum kort verblijf voor verblijf bij [referent] (hierna: referent) in Finland afgewezen.
Bij besluit van 5 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 8 december 2016 een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend. Verweerder heeft op verzoek van de rechtbank op 8 en 9 december 2016 aanvullende stukken toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2016. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.

Overwegingen

Eisers hebben de visa voor kort verblijf aangevraagd voor familiebezoek aan referent en zijn echtgenote, [naam] , die in Finland wonen. Eiser 2 is de vader van de echtgenote van referent. Eiser 1 is de kleinzoon van eiser 2 en neef van de echtgenote van referent. Eiseres is zijn echtgenote en eiser 3 hun zoon van drie jaar oud.
Referent en zijn echtgenote zijn op 16 maart 2016 getrouwd. Zij hadden het voornemen met hun familie het huwelijk te vieren in de zomer van 2016. Vanwege de afwijzing van de aanvragen van eisers tot het verlenen van een visum, hebben referent en zijn echtgenote de viering van het huwelijk uitgesteld.
Referent is vanaf 21 maart 2016 met verlof en zal vanaf 15 maart 2017 zijn werk in dienst bij de politie hervatten.
De Nederlandse vertegenwoordiging te Islamabad (Pakistan) heeft namens verweerder de aanvragen van eisers op grond van artikel 8, vierde lid, aanhef en onder d, van de Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (hierna: de Visumcode) in vertegenwoordiging van Finland in de besluiten van 26 mei 2016 afgewezen, op de grond dat eisers door een of meer lidstaten worden beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen van een van de lidstaten, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub vi, van de Visumcode.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de gevraagde visa worden geweigerd, omdat eisers niet hebben aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor hun terugreis naar het land van herkomst of verblijf, of voor doorreis naar een derde land waar zij met zekerheid zullen worden toegelaten, of in de mogelijkheid te verkeren deze middelen legaal te verkrijgen, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub iii, van de Visumcode.
Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder de aanvragen van eisers in de besluiten van 26 mei 2016 ten onrechte heeft afgewezen op de grond dat zij worden beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, in de zin van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub vi, van de Visumcode. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzingsgrond herzien en aan de afwijzing van de aanvragen ten grondslag gelegd dat eisers niet hebben aangetoond te beschikken over voldoende middelen van bestaan, in de zin van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub iii, van de Visumcode.
Eisers voeren aan dat het normbedrag zoals verweerder heeft gehanteerd in zijn beoordeling of eisers kunnen beschikken over voldoende middelen van bestaan, moet worden gezien als een richtbedrag. Verweerder heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de concrete omstandigheden van het geval. Referent en zijn echtgenote hebben hun familieleden uitgenodigd om op hun kosten in Finland te verblijven in hun huis. Daarnaast is eiser 3 slechts drie jaar oud en kan daarom voor de kosten niet gelijkgesteld worden aan een volwassene. Referent stelt zich garant omdat hij en zijn echtgenote over voldoende middelen beschikken. Referent is sinds 1 oktober 1992 in dienst bij de politie in Finland. Zijn maandsalaris bedraagt € 3.241,12 bruto per maand. Ter onderbouwing daarvan hebben eisers salarisspecificaties overgelegd. Gedurende zijn verlof heeft referent recht op een uitkering van de Finse Staat. Vanaf 15 maart 2017 zal hij weer zijn gebruikelijke salaris ontvangen. Voorts beschikt zijn echtgenote over een vermogen van € 20.118,91. Ter onderbouwing daarvan hebben eisers een bankafschrift overgelegd van de rekening van de echtgenote van eiseres, gedateerd 27 juli 2016.
In beroep hebben eisers bewijsstukken overgelegd van de uitkering van de Finse Staat die referent ontvangt gedurende zijn verlof, en hebben zij voorts onderbouwd gesteld dat referent jaarlijks neveninkomsten geniet uit opbrengsten van de verkoop van hout afkomstig van zijn land (laatstelijk over 2015 een bedrag van € 15.867,32) en dat de echtgenote van referent inkomsten heeft uit arbeid als zelfstandig kapster (laatstelijk over 2014 een bruto winst van
€ 1.173,96 en laatstelijk over 2015 een omzet van € 23.453,23).
4.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet wordt voldaan aan het middelenvereiste, omdat de garantsteller niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt. Eisers moeten kunnen voorzien in de kosten van hun verblijf en onderdak. Voor Nederland komt dit neer op een bedrag van tenminste € 34,- per persoon per dag. Eisers wensen voor een periode van 90 dagen een bezoek te brengen aan Finland en dienen dus over een bedrag van € 12.240,- te beschikken. Nu referent onbetaald verlof heeft opgenomen van 21 maart 2016 tot en met maart 2017 is niet komen vast te staan dat referent thans duurzaam over voldoende reële inkomsten beschikt. De zelfstandig verworven inkomsten worden als duurzaam aangemerkt als zij ten minste nog één jaar beschikbaar zijn, gerekend vanaf de datum van indiening van de visumaanvraag. Daarom is het niet mogelijk dat referent garant staat voor het verblijf van eisers.
Het bedrag van € 20.118,91 dat de echtgenote van referent op haar bankrekening heeft staan, is evenmin voldoende om als duurzaam aangemerkt te worden. Uit het overgelegde bankafschrift blijkt niet dat de echtgenote van referent gedurende één jaar voorafgaande aan de visumaanvragen beschikte over het eigen vermogen. Verder ligt het inkomen uit eigen vermogen onder de norm van het bestaansminimum in de zin van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Volgens het beleid, neergelegd in paragraaf B1/4.3.3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), is het inkomen uit eigen vermogen 4% van het eigen vermogen per maand.
Ten aanzien van de stukken die eisers in beroep hebben overgelegd en die betrekking hebben op overige inkomsten van referent en zijn echtgenote, stelt verweerder zich op het standpunt dat niet is gebleken dat deze stukken niet tijdens de bezwaarfase hadden kunnen worden overgelegd. Voorts stelt verweerder dat het onvertaalde en niet geverifieerde stukken betreft.
4.2
Op grond van artikel 21, vijfde lid, Visumcode wordt bij de beoordeling van de
middelen van bestaan voor het voorgenomen verblijf rekening gehouden met de duur en het doel van het verblijf, alsmede met de gemiddelde prijzen voor onderdak in de betrokken lidstaat of lidstaten, bepaald op basis van een goedkoop verblijf, vermenigvuldigd met het aantal verblijfsdagen, op basis van de door elk van de lidstaten overeenkomstig artikel 34, lid 1, onder c), van de Schengengrenscode vastgestelde richtbedragen. Een bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking kan eveneens de toereikendheid van de middelen van bestaan aantonen.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder c, Visumcode wordt van aanvragers
van een eenvormig visum verlangd dat zij het volgende verstrekken: documenten waaruit blijkt dat de aanvrager voldoende middelen van bestaan heeft zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor zijn terugreis naar het land van herkomst of verblijf, of voor doorreis naar een derde land waar hij zeker zal worden toegelaten, of in de mogelijkheid verkeert deze middelen legaal te verkrijgen, overeenkomstig artikel 5, lid 1, onder c), en lid 3, van de Schengengrenscode.
4.3
Tussen partijen is niet in geschil dat referent sinds 1992 een arbeidsovereenkomst heeft als politieagent in Finland, dat zijn maandsalaris € 3.241,12 bruto bedraagt en dat hij voor de periode van 21 maart 2016 tot 21 maart 2017 verlof heeft opgenomen . Evenmin is in geschil dat de echtgenote van referent een eigen vermogen heeft van € 20.118,91.
4.4
Nog daargelaten dat het door verweerder gehanteerde bedrag van € 34,- per persoon per dag om te kunnen voorzien in de kosten van het verblijf het voor Nederland geldende bedrag betreft, terwijl eisers verblijf beogen in Finland, betogen eisers terecht dat sprake is van een richtbedrag. Zoals volgt uit voormelde bepalingen van de Visumcode, moet bij de beoordeling van de middelen van bestaan voor het voorgenomen verblijf ook rekening worden gehouden met de duur en het doel van het verblijf en met particuliere logiesverstrekking. Daarnaast moeten voldoende middelen beschikbaar zijn voor de terugreis naar het land van herkomst.
In de Richtbedragen voor het overschrijden van de buitengrenzen bedoeld in artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode), 2006/C, 247/03, is voor Finland bepaald dat de vraag of voldoende middelen beschikbaar zijn, per geval wordt beoordeeld. Naast de middelen, of biljetten, die nodig zijn voor het vertrek en het logies tijdens het verblijf, wordt ongeveer € 30,- per dag noodzakelijk geacht, afhankelijk van de getroffen regelingen voor logies en het eventueel hebben van een sponsor.
4.5
Gelet op het voorgaande heeft verweerder ten onrechte de inkomsten van referent uit zijn arbeidsovereenkomst onvoldoende geacht om garant te kunnen staan voor het verblijf van eisers om de enkele reden dat deze middelen niet nog één jaar beschikbaar zijn, gerekend vanaf de datum van indiening van de visumaanvragen. In de Visumcode wordt een dergelijke eis immers niet gesteld. Uitgangspunt van de Visumcode is dat de aanvrager kan beschikken over middelen van bestaan voor de duur van het voorgenomen verblijf en voor zijn terugreis, waarbij rekening dient te worden gehouden met alle omstandigheden.
Vorenbedoelde eis dat de middelen duurzaam moeten zijn, in die zin dat zij vanaf de aanvraag tenminste één jaar beschikbaar zijn, is neergelegd in artikel 3.75, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Nog daargelaten dat die bepaling slechts gelding heeft in Nederland, terwijl eisers verblijf in Finland beogen en verweerder het besluit heeft genomen in vertegenwoordiging van Finland, heeft die betrekking op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.4 is overwogen, kan verweerder die bepaling niet zonder meer overeenkomstig toepassen op een aanvraag tot het verlenen van een visum voor kort verblijf. Anders dan bij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, is immers geen sprake van een situatie waarin eisers voor een periode van langdurig verblijf moeten kunnen beschikken over voldoende middelen van bestaan. Eisers beogen met hun aanvraag tot het verlenen van een visum voor kort verblijf immers een verblijf van maximaal 90 dagen.
De enkele omstandigheid dat referent tijdelijk onbetaald verlof heeft opgenomen en daardoor tijdelijk geen of minder inkomsten heeft, biedt op zichzelf geen grond voor het oordeel dat referent gedurende het tijdelijk verblijf van eisers niet in hun kosten zal kunnen voorzien. Daarbij is van belang dat referent reeds gedurende 25 jaar werkzaam is geweest en salaris heeft ontvangen en na ommekomst van zijn verlof zijn volledige salaris weer zal ontvangen.
4.6
Uit het voorgaande volgt voorts dat verweerder ook ten onrechte voor de beoordeling van belang heeft geacht dat niet is gebleken dat de echtgenote van referent gedurende één jaar voorafgaande aan de visumaanvragen van eisers beschikte over haar eigen vermogen van € 20.118,91. Ter beantwoording van de vraag of het eigen vermogen van de echtgenote van referent voldoende is om in de kosten van verblijf en terugkeer van eisers te voorzien, heeft verweerder voorts ten onrechte uitsluitend het inkomen uit dat vermogen van belang geacht, vastgesteld op 4% van dat vermogen per maand. Anders dan bij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, gaat het bij een visum voor kort verblijf immers niet om de mogelijkheid om gedurende een periode van langdurig verblijf in het levensonderhoud te kunnen voorzien. De kosten van het verblijf voor de duur van maximaal 90 dagen kunnen worden geacht ook rechtstreeks uit het eigen vermogen te worden voldaan.
4.7
Voor zover verweerder bij de beoordeling van de middelen van bestaan ter uitvoering van zijn beleid, neergelegd in paragraaf A1/4.7 Vc, overeenkomstige toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 3.74, eerste lid, Vb, en het ter uitvoering van die bepaling vastgestelde beleid in paragraaf B1/4.3.3.3. Vc, en aan het bepaalde artikel 3.75, eerste en tweede lid, Vb, had hij dat beleid buiten toepassing moeten laten wegens strijd met de Visumcode. Het bepaalde in voormelde artikelen verhoudt zich in dit geval immers niet tot de beoordeling die de Visumcode voorschrijft, namelijk of de beschikbare middelen voldoende zijn voor de duur en het doel van het voorgenomen verblijf van korte duur, rekening houdend met particuliere logiesverstrekking, en voor de terugreis.
4.8
Uit hetgeen hiervoor onder 4.4 is overwogen volgt voorts dat eisers terecht aanvoeren dat verweerder bij de beoordeling van de middelen van bestaan, waarvoor referent en zijn echtgenote garant staan, ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat eisers bij referent en zijn echtgenote in huis zullen verblijven. Eisers zullen daarom geen kosten behoeven te maken voor logies. Voorts blijkt niet dat verweerder rekening heeft gehouden met het feit dat eiser 3 slechts drie jaar oud is.
4.9
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat eisers in bezwaar aannemelijk hebben gemaakt dat referent en zijn echtgenote over voldoende middelen van bestaan beschikken om garant te kunnen staan voor de kosten van het verblijf van eisers in Finland en voor hun terugkeer naar het land van herkomst. Daartoe is van belang dat referent sinds 25 jaar een arbeidsovereenkomst heeft en aanspraak heeft op een bruto maandsalaris van €3.241,12 en zijn echtgenote over een vermogen van € 20.118,91 kan beschikken. Dat referent ervoor heeft gekozen onbetaald verlof op te nemen, biedt, zoals hiervoor is overwogen, op zichzelf geen grond voor het oordeel dat hij en zijn echtgenote gedurende het verblijf van eisers in Finland niet in hun kosten zullen kunnen voorzien, nu hij daardoor slechts tijdelijk geen of minder inkomsten ontvangt. Voorts is van belang dat het gaat om een verblijf van maximaal 90 dagen en eisers geen kosten zullen maken voor logies.
Nu eisers met hetgeen zij in bezwaar naar voren hebben gebracht reeds aannemelijk hebben gemaakt dat zij door de garantstelling door referent en zijn echtgenote kunnen beschikken over voldoende middelen om in de kosten van hun verblijf en terugkeer te kunnen voorzien, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de vraag of de aanvullende bewijsstukken die eisers in beroep hebben overgelegd in de beoordeling kunnen worden betrokken.
De beroepsgrond slaagt.
5. Het beroep is gegrond.
6. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu eisers aannemelijk hebben gemaakt dat zij over voldoende middelen kunnen beschikken voor hun verblijf in Finland en voor hun terugkeer naar het land van herkomst en verweerder geen andere afwijzingsgronden aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, is thans nog slechts een besluit mogelijk, namelijk het inwilligen van de aanvragen van eisers tot het verlenen van een visum voor kort verblijf. Met het oog op finale geschillenbeslechting zal de rechtbank daarom met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, Awb zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van eisers gegrond te verklaren, de primaire besluiten te herroepen en verweerder op te dragen de gevraagde visa voor kort verblijf zo snel als mogelijk aan eisers te verlenen.
7. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank aan een beoordeling van de overige door eisers aangevoerde beroepsgronden niet toe.
8. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
9. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 992,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- herroept de primaire besluiten;
- draagt verweerder op de door eisers aangevraagde visa voor kort verblijf zo snel als mogelijk aan hen te verlenen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op € 168,- te betalen aan eisers als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op een bedrag van
€ 992,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. R. Mattemaker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2016.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.