ECLI:NL:RBDHA:2016:1699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2016
Publicatiedatum
19 februari 2016
Zaaknummer
09/752111-11
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op vordering tot terugplaatsing gedurende de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel

Op 28 januari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag, meervoudige kamer jeugdstrafzaken, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot terugplaatsing van een veroordeelde die onder de PIJ-maatregel valt. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 4 januari 2016, na de aanhouding van de veroordeelde op 3 januari 2016 wegens overtreding van de bijzondere voorwaarden die aan de PIJ-maatregel waren verbonden. De rechtbank heeft kennisgenomen van het dossier, inclusief adviezen van de Reclassering Nederland, en heeft de veroordeelde in raadkamer gehoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de PIJ-maatregel op 19 augustus 2015 van rechtswege voorwaardelijk is geëindigd. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot terugplaatsing, stellende dat de veroordeelde zich gedurende de resterende tijd aan de voorwaarden zou moeten houden. De raadsvrouw van de veroordeelde heeft eveneens afwijzing van de vordering bepleit, verwijzend naar de omstandigheden waaronder de maatregel was opgelegd en de wijzigingen in de wetgeving.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de op 1 juli 2012 geldende wettelijke bepalingen van toepassing zijn op de vordering. Ondanks de adviezen van de reclassering, die terugplaatsing adviseerden, heeft de rechtbank geconcludeerd dat de veroordeelde zich niet aan de bijzondere voorwaarden heeft gehouden en dat er geen aanleiding was om de vordering van de officier van justitie toe te wijzen. De rechtbank heeft de vordering tot terugplaatsing dan ook afgewezen, met verwijzing naar de relevante wetsartikelen uit het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/752111-11
Datum uitspraak: 28 januari 2016
De rechtbank Den Haag, meervoudige kamer jeugdstrafzaken, heeft de volgende beslissing gegeven op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank van
4 januari 2016, ingekomen ter griffie op 4 januari 2016.

De vordering.

De vordering strekt tot terugplaatsing van de betrokkene in het kader van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel), opgelegd aan de veroordeelde:

[verdachten] ,

geboren te Rotterdam op [geboortedatum] ,
thans verblijvend in [P.I.] ,
bij vonnis van deze rechtbank van 16 juli 2012, onherroepelijk geworden op 30 juli 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van het dossier waartoe voormeld vonnis behoort alsmede van na te melden adviezen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de adviezen van de Reclassering Nederland (verder: de reclassering) van respectievelijk 5 november 2015 en 20 november 2015 en van het voortgangsverslag toezicht door de reclassering van 25 januari 2016.

Procedure

Bij beschikking van 20 november 2014 heeft de meervoudige kamer jeugdstrafzaken van deze rechtbank de PIJ-maatregel verlengd voor de duur van acht maanden.
De PIJ-maatregel is van rechtswege voorwaardelijk geëindigd op 19 augustus 2015.
De rechtbank heeft bij beschikking van 13 augustus 2015 bijzondere voorwaarden gesteld voor de periode van voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel, inhoudend dat de veroordeelde:
- zich gedurende de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel op door de Reclassering Nederland te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel aanwezig zal zijn op de navolgende locatie: [adres] , op uren vooraf vastgesteld door de reclassering en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde(n), met dien verstande dat dit toezicht niet verder strekt dan controle van voornoemd locatiegebod;
- een zinvolle dagbesteding in de vorm van werk en/of een opleiding zal verkrijgen en behouden, zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht, en aantoonbaar over eigen inkomen zal beschikken in de vorm van studiefinanciering, bijstandsuitkering of salaris.
De veroordeelde is op 3 januari 2016 aangehouden en teruggeplaatst in een penitentiaire inrichting op grond van overtreding van de bijzondere voorwaarden.
De officier van justitie heeft op 4 januari 2016 bij de rechtbank een vordering tot terugplaatsing van de veroordeelde ingediend.
De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E.A. Blok te Rotterdam is op
28 januari 2016 in raadkamer gehoord.
De heer [naam] , als reclasseringswerker verbonden aan de reclassering, is op
28 januari 2016 als deskundige gehoord.

Beoordeling van de vordering.

De officier van justitie heeft in raadkamer tweeledig geconcludeerd. In het geval dat de rechtbank oordeelt dat artikel 77 tb van het Wetboek van Strafrecht zoals dat luidde tot - in elk geval - 1 juli 2011 van toepassing is, heeft zij geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot terugplaatsing, aanvoerend dat van de veroordeelde nu verwacht mag worden dat hij zich gedurende de resterende tijd van de voorwaardelijke beëindiging aan de voorwaarden zal gaan houden. In het geval dat de rechtbank oordeelt dat artikel 77 tb van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is zoals dat op 1 juli 2012 met terugwerkende kracht gewijzigd is, heeft zij geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, met dien verstande dat de terugplaatsing thans kan eindigen.
De raadsvrouw van de veroordeelde heeft afwijzing van de vordering bepleit.
De maatregel is in juli 2012 opgelegd ter zake van feiten, gepleegd in november 2011.
Artikel 77 tb van het Wetboek van Strafrecht, op grond waarvan onder meer tijdelijke terugplaatsing mogelijk is gedurende de periode dat een PIJ-maatregel voorwaardelijk is geëindigd, is vastgesteld en ingevoegd bij wet van 13 december 2010 (in werking getreden op 1 juli 2011) en gewijzigd op 1 juli 2012. Op grond van het overgangsrecht (Stb. 2012, 155) heeft deze wijziging terugwerkende kracht tot 1 juli 2011. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in deze zaak de op 1 juli 2012 geldende wettelijke bepalingen van toepassing zijn op de vordering van de officier van justitie.
In eerder genoemde rapporten en voortgangsverslag van de reclassering wordt onder meer het volgende naar voren gebracht. De veroordeelde heeft onvoldoende meegewerkt aan de bijzondere voorwaarden. Op de meeste uitnodigingen voor het meldplichtcontact is de veroordeelde niet verschenen. Na enige tijd werd beoordeeld dat het voor de veroordeelde te moeilijk was om zich aan het lokatiegebod te houden en werd de elektronische controle afgesloten. Daarmee werd echter niet bereikt dat de veroordeelde, die meer vrijheid kreeg, zijn houding ten opzichte van ondersteuning en begeleiding in het kader van zijn resocialisatie zou verbeteren. Veroordeelde heeft zich niet gehouden aan diverse afspraken en aanwijzingen. Hij heeft geen inzicht verschaft in zijn sociale netwerk en ook de relatie met zijn familie is onduidelijk gebleven. Hij blijft zich zelfbepalend opstellen, is onbereikbaar voor de toezichthouder en heeft inmiddels nieuwe politiecontacten.
De reclassering adviseert terugplaatsing voor een periode van drie maanden.
Uit de stukken blijkt dat de veroordeelde op 3 januari 2016 is aangehouden op grond van overtreding van de bijzondere voorwaarden en is teruggeplaatst in een penitentiaire inrichting.
Uit genoemd voortgangsverslag van de reclassering komt naar voren dat de veroordeelde tijdens een bezoek op 15 januari 2016 heeft gezegd dat hij de terugplaatsing als serieuze waarschuwing ervaart en heeft toegezegd dat hij zich beter aan de voorwaarden zal gaan houden en zich in zal zetten voor zijn resocialisatie.
De reclassering heeft in raadkamer nader geadviseerd de veroordeelde een kans te geven om zijn belofte gestand te doen.
De rechtbank acht zich voldoende ingelicht door de adviezen, de daarbij overgelegde aantekeningen en het verhandelde in raadkamer.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is vast komen te staan dat de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden zoals deze aanwijzingen van de reclassering en de bijzondere voorwaarden die zijn gesteld.
Ook is vast komen te staan dat de veroordeelde met ingang van 3 januari 2016 om die reden is teruggeplaatst.
Nu voorts is gebleken dat zowel de reclassering als de officier van justitie er vertrouwen in hebben dat de veroordeelde zich vanaf nu wel aan de voorwaarden zal gaan houden en de rechtbank niet is gebleken van omstandigheden waardoor zij hieromtrent anders dient te oordelen, ziet de rechtbank geen aanleiding om de vordering van de officier van justitie toe te wijzen.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie daarom afwijzen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Toepasselijke wetsartikelen.

Artikel 77s, 77t, 77ta, 77tb van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing.

De rechtbank:
wijst de vordering af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. M. Kramer, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter,
en mr. A. Tukker, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. E.A.W. Hoefnagels, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 januari 2016.
Mr. Tukker is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.