ECLI:NL:RBDHA:2016:1692

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2016
Publicatiedatum
19 februari 2016
Zaaknummer
C/09/504703 / KG ZA 16/130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een exhibitievordering in kort geding met betrekking tot de authenticiteit van een document

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [eiseres], en een gedaagde, aangeduid als [gedaagde]. De eiseres vorderde in kort geding de verwijdering van een zeilboot van haar terrein en de afgifte van een origineel document dat volgens eiseres niet authentiek zou zijn. De eiseres stelde dat de overeenkomst die de gedaagde zou rechtvaardigen om de zeilboot op het terrein te stallen, een bruikleenovereenkomst was die rechtsgeldig was opgezegd. De gedaagde voerde aan dat hij op basis van een schriftelijke overeenkomst gerechtigd was de zeilboot te stallen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet over het originele document beschikte en dat de eiseres een rechtmatig belang had bij haar vordering. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld om de zeilboot binnen zeven dagen te verwijderen en het originele document ter inzage te geven aan een door de eiseres aan te wijzen deskundige. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagde niet aan deze veroordelingen zou voldoen. De kosten van de procedure zijn voor rekening van de gedaagde.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/504703 / KG ZA 16/130
Vonnis in kort geding van 19 februari 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] ,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. C.G. van der Wiel te Amsterdam,
tegen:
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. S.C. Krekel te Leiden.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de op 9 februari 2016 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiseres] is de beheersmaatschappij van een in 1972 door de heer [A] opgerichte onderneming. [eiseres] heeft in eigendom het terrein en de bedrijfspanden aan de [adres 1] in [plaats] (hierna: het terrein). Het terrein ligt aan de Rijn en heeft een kade waar schepen kunnen aanmeren.
2.2.
Omstreeks 2005 heeft [A] vanwege gezondheidsproblemen het dagelijks bestuur van de onderneming feitelijk overgedragen aan zijn dochter, mevrouw [B] .
2.3.
In 2012 is vastgesteld dat [A] lijdt aan frontotemporale dementie, een ziekte die zich kenmerkt door gedrags- en persoonlijkheidsveranderingen en geheugenverlies. Mede naar aanleiding hiervan zijn in 2013 de aandelen van [A] in [eiseres] ondergebracht in de stichting [de Stichting] , met aanstelling van [A] en [B] als bestuurders.
2.4.
Sinds 19 februari 2015 is mevrouw [B] alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van [eiseres] .
2.5.
Bij beschikking van 19 februari 2015 van de kantonrechter van deze rechtbank, locatie Gouda, is het vermogen van [A] onder bewind gesteld. Bij beschikking van
4 november 2015 heeft deze rechtbank op grond van de Wet Bopz een machtiging verleend tot opname van [A] in een psychiatrische inrichting. Het Hof Den Haag heeft
[A] vervolgens bij beschikking van 27 november 2015 onder curatele gesteld.
2.6.
Sinds medio jaren tachtig stalt [gedaagde] met toestemming van [A] zijn zeilboot op het terrein.
2.7.
Bij e-mailbericht van 17 november 2015 heeft [eiseres] [gedaagde] de toegang tot het terrein van [eiseres] ontzegd en verzocht de zeilboot te verwijderen. Toen [gedaagde] daaraan geen gehoor gaf, heeft de advocaat van [eiseres] hem bij e-mailbericht van 4 december 2015 opnieuw verzocht de zeilboot van het terrein te verwijderen.
2.8.
In reactie hierop heeft [gedaagde] bij e-mailbericht van 7 december 2015 aan de advocaat van [eiseres] bericht dat hij op basis van een schriftelijke overeenkomst met [eiseres] van 19 december 2013 gerechtigd is de zeilboot op het terrein te stallen en gestald te houden. Een digitale scan daarvan heeft [gedaagde] als bijlage bij het e-mailbericht meegezonden (hierna: het document).
2.9.
In het document staat het volgende vermeld:

Overeenkomst tussen [eiseres]
en
[gedaagde]
De heer [A] , als bestuurder van de [de Stichting] , gevestigd te [plaats] en als zodanig bestuurder van de vennootschap [eiseres] , gevestigd aan de [adres 2] , [postcode 1] [plaats]
en
de heer [gedaagde] , wonende aan de [adres 3] , [postcode 2] [woonplaats] ,
In overweging nemende dat:
- [eiseres] eigenaar is van de terreinen, plaatselijk bekend als [adres 4] , [plaats] ;
- [gedaagde] een zeilboot, type Optima 98a van het fabrikaat Dehler bezit,
Komen overeen dat:
- De zeilboot van de heer [gedaagde] gedurende de jaren 2014 tot en met 2019 gedurende de winterperiode gestand mag worden op een terrein van [eiseres] ;
- De kosten voor het stallen nihil bedragen;
- [gedaagde] het recht heeft om in november van elk jaar en in de maanden maart tot en met mei van elk jaar zijn boot schoot te spuiten op de wasplaats, gelegen op een terrein van [eiseres] met gebruikmaking van de hoge druk spuitinrichting;
- Deze overeenkomst slechts met instemming van beide partijen veranderd, gewijzigd of beëindigd kan worden,
Aldus in tweevoud opgemaakt en getekend te [plaats] op 19 december 2013,
[A] [gedaagde]
[eiseres] ”
2.10.
Het document is ondertekend door [gedaagde] . Boven de naam van [A] staat eveneens een handtekening met daaronder in handgeschreven letters ‘ [A] ’.
2.11.
Op 4 januari 2016 heeft [B] namens [eiseres] bij de politie tegen [gedaagde] aangifte gedaan van valsheid in geschrifte. In de aangifte staat vermeld dat [B] het vermoeden heeft dat [gedaagde] het document zelf in november 2015 heeft opgesteld en vervolgens heeft laten ondertekenen door [A] .
2.12.
Bij dagvaarding van 8 januari 2016 heeft [gedaagde] [eiseres] gedagvaard om op
9 februari 2016 te verschijnen voor de voorzieningenrechter van deze rechtbank en gevorderd om [eiseres] te veroordelen om – kort gezegd – de gestelde overeenkomst van 19 december 2013 na te komen en [gedaagde] de ongestoorde toegang tot het terrein te verlenen. Enige dagen voor de zitting heeft [gedaagde] de dagvaarding ingetrokken.
2.13.
[eiseres] heeft [gedaagde] verzocht de originele versie van het document over te leggen, opdat de authenticiteit en datering daarvan door een deskundige kan worden onderzocht. [gedaagde] heeft hieraan geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – zakelijk weergegeven – om [gedaagde] op straffe van verbeurte van een dwangsom i) te veroordelen om binnen zeven dagen na dit vonnis de zeilboot van het terrein te verwijderen en ii) te bevelen om binnen vierentwintig uur na dit vonnis de originele versie van het document over te leggen aan [eiseres] dan wel aan een door [eiseres] aan te stellen deskundige, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
Ter onderbouwing van de vordering tot verwijdering van de zeilboot voert [eiseres] – samengevat weergegeven – aan dat de overeenkomst op grond waarvan [gedaagde] de zeilboot op het terrein mocht stallen een bruikleenovereenkomst voor onbepaalde tijd betreft en dat deze door [eiseres] rechtsgeldig is opgezegd. Subsidiair, indien zou worden aangenomen dat sprake is van een overeenkomst voor bepaalde tijd, voert [eiseres] aan dat deze op grond van het bepaalde in artikel 6:248 BW, dan wel artikel 7A:1788 BW, dan wel 6:258 BW rechtsgeldig tussentijds is of kan worden beëindigd. Ter onderbouwing van de vordering tot afgifte van het originele document voert [eiseres] aan dat zij sterke aanwijzingen heeft dat het document niet authentiek is en/of geantidateerd is, omdat [eiseres] met het bestaan daarvan niet bekend is en het document ook overigens zeer sterk afwijkt van de door [eiseres] gehanteerde standaardcontracten. Zo is geen gebruik gemaakt van het briefpapier van [eiseres] , de lay-out opvallend slordig, de plaatsnaam [plaats] telkens onjuist gespeld, het terrein onjuist aangeduid en de [de Stichting] ten onrechte als bestuurder van [eiseres] aangeduid. Het is daarom uitgesloten dat het document door [eiseres] is opgesteld en (destijds) door [A] is ondertekend. Het gebruik van het terrein door [gedaagde] was een privégunst van [A] en hij had niet de gewoonte dergelijke zaken schriftelijk vast te leggen. Bovendien worden alle schriftelijke overeenkomsten waarbij [eiseres] is betrokken sinds dag en jaar niet door [A] maar door [B] opgesteld en ondertekend. [eiseres] vermoedt al met al dat misbruik is gemaakt van de kwetsbare positie van [A] . Om dat te kunnen vaststellen heeft [eiseres] het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (hierna: het onderzoeksbureau) gevraagd onderzoek te doen naar de authenticiteit van de handtekening (die volgens [gedaagde] van [A] zou zijn) en het moment waarop deze handtekening is geplaatst. Het onderzoeksbureau heeft na kennisneming van de door [gedaagde] overgelegde scan van het document, laten weten uitsluitend aan de hand van de originele versie van het document een betrouwbaar onderzoek te kunnen doen. Volgens [eiseres] is [gedaagde] gehouden het originele document met het oog op dit onderzoek af te geven.
3.3.
[eiseres] voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Verwijdering van de zeilboot
4.1.
[gedaagde] heeft ter zitting toegezegd de zeilboot van het terrein te zullen verwijderen. Gelet hierop zal de daartoe strekkende vordering van [eiseres] als niet weersproken worden toegewezen.
Afgifte van het originele document
4.2.
Bij de beoordeling van dit geschil staat voorop dat aan de toewijsbaarheid van de vordering van [eiseres] in artikel 843a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) drie cumulatieve voorwaarden zijn verbonden. Ten eerste dient [eiseres] een rechtmatig belang te hebben, ten tweede moet de vordering ‘bepaalde bescheiden’ betreffen en ten derde dient [eiseres] partij te zijn bij de rechtsbetrekking waarop de bescheiden zien. Blijkens lid 4 van artikel 843a Rv dient toewijzing achterwege te blijven indien er aan de zijde van [gedaagde] gewichtige redenen zijn om niet aan de vordering te voldoen of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder de verschaffing van het gevraagde document is gewaarborgd.
4.3.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat hij niet in staat is om het originele document af te geven, omdat hij daarover niet meer beschikt. Daartoe heeft hij ter zitting aangevoerd dat hij in april 2015 een groot deel van zijn administratie ter gelegenheid van een verhuizing heeft weggegooid en dat daarbij mogelijk ook de originele versie van het document is verloren gegaan. Hij heeft deze in elk geval in zijn huidige administratie niet kunnen terugvinden. Het eerder door [gedaagde] overgelegde document betreft een digitale scan die hij destijds, in 2013, in zijn computer heeft opgeslagen. De originele versie van het document heeft [gedaagde] naar eigen zeggen sindsdien niet meer in handen gehad.
4.4.
[eiseres] heeft in reactie hierop ter zitting aangevoerd dat deze lezing niet rijmt met hetgeen [gedaagde] eerder, medio december 2015, over de originele versie van het document heeft verklaard. [eiseres] stelt in dit verband dat zij [gedaagde] in eerste instantie heeft verzocht om afgifte van een hoogwaardige kleurenkopie van het document. Toen [gedaagde] volstond met een zwart-wit kopie en [eiseres] opnieuw aandrong op een kleurenkopie liet de advocaat van [gedaagde] weten dat [gedaagde] hem de originele versie van het document had getoond en dat daarop te zien was dat het document met zwarte inkt was ondertekend, zodat een kleurenkopie geen verheldering zou brengen. Toen [gedaagde] kort daarop werd verzocht om de originele versie van het document voor onderzoek af staan, liet [gedaagde] weten daaraan niet te willen meewerken omdat het dan ‘voor hem uit het zicht was en hij niet wist wat er mee zou gebeuren’. Toen [eiseres] vervolgens aan dat bezwaar tegemoet kon komen, omdat het onderzoeksbureau bereid was om het onderzoek op locatie bij [gedaagde] uit te voeren, berichtte [gedaagde] dat hij de zeilboot zou verwijderen en dat gelet daarop het onderzoek zijns inziens niet langer zinvol was, aldus nog steeds [eiseres] .
4.5.
[gedaagde] heeft de door [eiseres] geschetste gang van zaken niet weersproken. Evenmin heeft hij, hoewel daartoe ter zitting in de gelegenheid gesteld, niet toegelicht hoe de discrepantie tussen zijn huidige verklaring, te weten dat de originele versie van het document mogelijk in april 2015 verloren is gegaan, en zijn eerdere verklaring waaruit volgt dat hij de originele versie van het document nog medio 2015 in handen heeft gehad, valt te verklaren. Bij die stand van zaken kan de voorzieningenrechter niet anders concluderen dan dat [gedaagde] zijn (huidige) standpunt dat hij niet beschikt over de originele versie van het document, naar voorlopige oordeel niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.6.
Vervolgens moet worden besproken hetgeen partijen verder nog verdeeld houdt, te weten de vraag of [eiseres] een rechtmatig belang heeft bij haar vordering en of hetgeen [eiseres] met haar vordering beoogt te bereiken niet via een andere weg kan worden bereikt. [eiseres] heeft in dit verband onder meer aangevoerd dat met het door haar beoogde onderzoek kan worden vastgesteld of het document – waarbij zij rechtstreeks is betrokken – daadwerkelijk vals en/of – al of niet met betrokkenheid van [A] – geantidateerd is. Mocht blijken dat zulks het geval is, dan dient [eiseres] daartegen te kunnen optreden om herhaling te voorkomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in zoverre het rechtmatig belang van [eiseres] bij haar vordering gegeven. Dat [gedaagde] zich niet langer in rechte op het document beroept doet daar niet aan af. Anders dan [gedaagde] ten slotte nog heeft betoogd, valt evenmin in te zien dat het door [eiseres] beoogde doel ook kan worden bereikt met een voorlopig getuigenverhoor van [A] , reeds omdat niet aannemelijk is dat de gezondheidssituatie van [A] dat toelaat.
4.7.
Slotsom van het voorgaande is dat de vordering van [eiseres] zal worden toegewezen, in zoverre dat [gedaagde] zal worden veroordeeld om het originele document aan een door [eiseres] aan te wijzen deskundige ter inzage te geven. De gevorderde afgifte is op grond artikel 843a Rv immers niet mogelijk.
4.8.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd. Voorts zal er worden bepaald dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
4.9.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na de datum van dit vonnis zijn zeilboot van het terrein van [eiseres] te verwijderen;
5.2.
beveelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na de datum van dit vonnis de originele versie van het in 2.9. genoemde document ter inzage te geven aan een door [eiseres] aan te wijzen deskundige, zolang deze deskundige dat noodzakelijk acht;
5.3.
bepaalt dat [gedaagde] , nadat dit vonnis aan hem betekend is, een dwangsom verbeurt van € 500,-- per dag (of een deel daarvan) dat hij met het in 5.2. vermelde in gebreke is en/of blijft, met een maximum van € 5.000,--;
5.4.
bepaalt dat bovenstaande dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 4.8. is vermeld;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan [eiseres] te betalen, tot dusverre aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.514,38, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 619,-- aan griffierecht en € 79,38 aan dagvaardingskosten;
5.6.
bepaalt dat [gedaagde] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op
19 februari 2016.
MvE