In deze zaak heeft eiseres, een vreemdeling, een aanvraag ingediend voor de verlenging van haar verblijfsvergunning regulier op 9 september 2015. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft deze aanvraag bij besluit van 29 oktober 2015 niet in behandeling genomen, omdat de leges niet tijdig waren betaald. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd bij besluit van 18 februari 2016 kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit.
Tijdens de zitting op 8 juni 2016 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiseres stelde dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid was gesteld om haar aanvraag aan te vullen of het verzuim te herstellen, zoals vereist volgens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris pas op 21 september 2015 aan eiseres had medegedeeld dat zij leges moest betalen en dat de termijn voor betaling pas op dat moment was aangevangen. Hierdoor was eiseres niet in verzuim op het moment dat de aanvraag buiten behandeling werd gesteld.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet bevoegd was om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat eiseres niet de gelegenheid had gekregen om het verzuim te herstellen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en gaf de staatssecretaris de opdracht om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992,- en moest het betaalde griffierecht van € 167,- worden vergoed.