ECLI:NL:RBDHA:2016:16894
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot onmiddellijke invrijheidstelling van een gedetineerde met een ongeneeslijke ziekte en de intrekking van strafonderbreking
In deze zaak vordert de eiser, die lijdt aan een ongeneeslijke ziekte (Hodgkin lymfoom stadium IV), onmiddellijke invrijheidstelling totdat zijn medische behandelingen zijn afgerond. De eiser, die momenteel een gevangenisstraf van zes jaar ondergaat, heeft eerder een strafonderbreking gekregen voor medische behandeling, maar deze is ingetrokken door de Dienst Justitiële Inlichtingen (DJI) op basis van vermeend huiselijk geweld en het niet verschijnen bij medische afspraken. De eiser betwist deze intrekking en stelt dat hij recht heeft op medische zorg, die niet adequaat kan worden verleend in detentie.
De rechtbank oordeelt dat de beslissing van de DJI om de strafonderbreking in te trekken niet onrechtmatig is, gezien de omstandigheden die zijn aangevoerd. De rechtbank wijst erop dat de eiser de mogelijkheid heeft om de benodigde medische zorg te ontvangen binnen de penitentiaire inrichting en dat de gratieverzoeken van de eiser, die ook zijn afgewezen, niet voldoende grond bieden voor onmiddellijke invrijheidstelling. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van de eiser moeten worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de kosten van het geding.
De uitspraak is gedaan door mr. G.H.I.J. Hage op 21 september 2016, waarbij de rechtbank de vorderingen van de eiser afwijst en hem in de proceskosten veroordeelt.