Op 17 februari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meineed en verduistering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 oktober 2014 onder ede een getuigenverklaring heeft afgelegd in een andere strafzaak, waarin hij onjuistheden heeft verklaard over zijn verblijfplaats. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte aanvankelijk niet de waarheid had verteld, hij zijn verklaring tijdens de zitting had herroepen. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat hij opzettelijk een valse verklaring had afgelegd, wat leidde tot zijn vrijspraak voor meineed.
Daarnaast was de verdachte beschuldigd van verduistering van een leaseauto, die hij na beëindiging van een zakelijk samenwerkingsverband niet had geretourneerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, na de beëindiging van de samenwerking, duidelijk had moeten zijn dat hij de leaseauto diende te retourneren. De verdachte had de auto echter onder zich gehouden tot deze op 22 februari 2014 onder hem in beslag werd genomen. De rechtbank vond de verdachte schuldig aan verduistering en legde een taakstraf op van 30 uren, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, maar heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een faillissement en psychische problemen. De uitspraak benadrukt het belang van het teruggeven van geleende goederen na beëindiging van een samenwerking en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.