ECLI:NL:RBDHA:2016:1685

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2016
Publicatiedatum
19 februari 2016
Zaaknummer
09/837025-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor meineed en veroordeling voor verduistering van een leaseauto na beëindiging van een zakelijk samenwerkingsverband

Op 17 februari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meineed en verduistering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 oktober 2014 onder ede een getuigenverklaring heeft afgelegd in een andere strafzaak, waarin hij onjuistheden heeft verklaard over zijn verblijfplaats. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte aanvankelijk niet de waarheid had verteld, hij zijn verklaring tijdens de zitting had herroepen. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat hij opzettelijk een valse verklaring had afgelegd, wat leidde tot zijn vrijspraak voor meineed.

Daarnaast was de verdachte beschuldigd van verduistering van een leaseauto, die hij na beëindiging van een zakelijk samenwerkingsverband niet had geretourneerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, na de beëindiging van de samenwerking, duidelijk had moeten zijn dat hij de leaseauto diende te retourneren. De verdachte had de auto echter onder zich gehouden tot deze op 22 februari 2014 onder hem in beslag werd genomen. De rechtbank vond de verdachte schuldig aan verduistering en legde een taakstraf op van 30 uren, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, maar heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een faillissement en psychische problemen. De uitspraak benadrukt het belang van het teruggeven van geleende goederen na beëindiging van een samenwerking en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/837025-15 (ter berechting gevoegd: 09/017489-15)
Datum uitspraak: 17 februari 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1964 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 2 november 2015 en 3 februari 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Sleeswijk Visser en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte
mr. M.J. van Essen, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 oktober 2014 te 's-Gravenhage ter terechtzitting van de Meervoudige Kamer te Den Haag op 14 oktober 2014 als getuige gehoord zijnde tegen [verdachte in andere zaak ] (parketnummer 09/827130-13), nadat hij op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling persoonlijk opzettelijk vals en ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergeven - heeft verklaard dat hij op of kort (enkele dagen) na het op 14 februari 2014 geplande verhoor bij de rechter-commissaris vanwege een vakantie in Frankrijk is geweest;
2.
ter berechting gevoegd 09/017489-15;
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 januari 2014 tot en met 22 februari 2014 te Amersfoort en/of Malden en/of Naarden, althans in Nederland opzettelijk een (personen)auto (merk/type: Hyundai i20, kenteken: [kentekennummer] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] en/of [bedrijf van benadeelde 1] en [bedrijf b.v. benadeelde ] en/of [bedrijf 2 b.v. benadeelde] ., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als auto van de zaak, althans in bruikleen gegeven auto, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte heeft op 14 oktober 2014 ter terechtzitting van de Rechtbank Den Haag onder ede een getuigenverklaring afgelegd in de zaak van toenmalige verdachte [verdachte in andere zaak ] . In het eindvonnis in die strafzaak heeft de rechtbank gesteld dat verdachte aantoonbaar onder ede een leugenachtige verklaring heeft afgelegd over zijn verblijfplaats rond 14 februari 2014.
Dit heeft geleid tot een onderzoek en onderhavige vervolging door het Openbaar Ministerie (feit 1). Verdachte ontkent dat hij een (deels) valse verklaring heeft afgelegd bij de rechtbank. Voorts wordt verdachte verweten dat hij een leaseauto heeft verduisterd (feit 2), hetgeen hij ook ontkent.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat verdachte ter terechtzitting op 14 oktober 2014 naar eer en geweten heeft verklaard dat hij op 14 februari 2014 niet kon verschijnen bij de rechter-commissaris wegens een verblijf in Frankrijk. Verdachte was vóór de geplande datum van dat verhoor in Frankrijk. Op 7 februari 2014 heeft verdachte contact gehad met (de griffie van) de rechtbank. Verdachte heeft toen de datum laten verzetten. Nadat was toegezegd dat het verhoor zou worden verzet is verdachte door omstandigheden weer terug naar Nederland gekomen vóór 14 februari 2014. Verdachte was toen van plan na die omstandigheden weer terug te gaan naar Frankrijk, en daar ook te verblijven op 14 februari 2014. Uiteindelijk is dat Vlieland geworden.
Dat deze omstandigheden van belang zou zijn bij verdachtes verhoor ter terechtzitting op 14 oktober 2014 had verdachte niet kunnen voorzien. Immers hadden die omstandigheden geen enkele relatie tot de verwijten in de strafzaak van [verdachte in andere zaak ] en had verdachte de afspraak in samenspraak met de rechter-commissaris verzet.
Dat verdachte ter terechtzitting van 14 oktober 2014 heeft verklaard over een verblijf in Frankrijk ná 14 februari 2014, in plaats van Vlieland, berust op een vergissing van de zijde van verdachte, toen hij als getuige door de raadsman van [verdachte in andere zaak ] in de war was gebracht. Het opzettelijk vals verklaren staat dan ook, volgens de verdediging, niet vast.
Ten aanzien van feit 2 is aangevoerd dat niet is gebleken dat verdachte de leaseauto wederrechtelijk onder zich had. Daartoe is volgens de verdediging van belang dat verdachte heeft betwist dat hem door [benadeelde] in december 2013 dan wel op 20 januari 2014 was gevraagd de leaseauto te retourneren. Dat verdachte op 5 februari 2014 zou hebben toegezegd de auto op 10 februari 2014 te retourneren vindt geen steun in de bewijsmiddelen anders dan de verklaring van [benadeelde] . [benadeelde] heeft evenmin stukken overgelegd over de samenwerking tussen hem en verdachte, en over de regeling omtrent de auto. Daar komt bij dat er over het retourneren van de leaseauto niets is opgenomen in de op 20 januari 2014 opgestelde schuldbekentenis. Verdachte is op 20 januari 2014 voorts met [benadeelde] mondeling overeengekomen dat hij de betaling van de leaseauto zou overnemen. Naar het standpunt van de verdediging is het niet aan verdachte om dit te onderbouwen. Uit het dossier volgt ten slotte volgens de verdediging niet dat verdachte voldoende tijd gegund was om de auto te retourneren nu de samenwerking pas sinds kort was beëindigd, terwijl hij wel bereid was de auto te retourneren als [benadeelde] dat had aangegeven.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1
Feit 1: meineed
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 oktober 2014 in de strafzaak van [verdachte in andere zaak ] volgt dat verdachte, onder ede als getuige, onder meer het volgende heeft verklaard:
Op pagina 5:
Het klopt dat ik op 14 februari 2014 niet voor verhoor bij de rechter-commissaris
ben verschenen, omdat ik in het buitenland zou zitten. Omdat daar wat tussen is
gekomen ben ik pas op 17 februari 2014 vertrokken. Ik ben inderdaad die maandag
gegaan. Ik zat iets onder Parijs, voor een week.
Uit de historische telefoongegevens van het telefoonnummer van verdachte volgt voorts dat verdachte echter niet rond 17 februari 2014 naar Frankrijk was vertrokken, maar dat hij rond die datum naar Vlieland was gegaan. Verdachte heeft dit verblijf in Vlieland, bij monde van zijn raadsvrouw, ter zitting bevestigd. Het voorgaande maakt dat verdachte niet kort (enkele dagen) na het op 14 februari 2014 geplande verhoor bij de rechter-commissaris vanwege een vakantie in Frankrijk is geweest. Uit de historische telefoongegevens volgt voorts dat verdachtes telefoonnummer in de periode van 3 februari 2014 tot en met 9 februari 2014 geen contact had met zendmasten in Nederland. Daarnaast heeft verdachte een e-mailbericht overgelegd van [hotel] waaruit volgt dat hij in de periode van
3 tot en met 10 februari 2014 in dat hotel had gelogeerd, een hotel gevestigd in [plaats] (Frankrijk). Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte enkel voor 14 februari 2014 in Frankrijk heeft verbleven en niet na die datum.
Verdachte heeft uiteindelijk ter terechtzitting van 14 oktober 2014 als volgt verklaard:
Op pagina 5 en 6:
Ik kan me vergist hebben, maar ik ben die maand zowel op Vlieland als in Frankrijk geweest. U zegt mij dat ik niet naar de rechter-commissaris kon komen, omdat ik naar Frankrijk ging. Ik was niet in de gelegenheid om naar de rechter-commissaris te gaan. U zegt mij dat ik dat wel was, omdat de reis naar Frankrijk niet doorging en dat mijn opmerking bij de rechter-commissaris, dat we die vrijdag hebben besloten dat we de maandag erop pas zouden vertrekken, niet voor tweeërlei opvatting vatbaar is. Ik vraag u of ik toen ook heb gezegd dat ik naar Frankrijk ben gegaan. U zegt mij dat ik dat inderdaad heb gezegd. Dan heb ik me vergist.
De rechtbank stelt vast dat verdachte hiermee, daartoe in de gelegenheid gesteld, zijn eerdere verklaring over zijn verblijf (kort) na 14 februari 2014 heeft herroepen.
Weliswaar heeft verdachte tijdens voormeld verhoor van 14 oktober 2014 aanvankelijk aantoonbaar onder ede niet de waarheid verteld over zijn verblijf na 14 februari 2014, maar gelet op genoemde herroeping van zijn verklaring op dit punt tijdens datzelfde verhoor kan niet (langer) worden geoordeeld dat verdachte op dit punt opzettelijk een valse verklaring heeft afgelegd. Reeds hierom zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
3.4.2
Feit 2: verduistering [1]
Op 7 februari 2014 heeft [benadeelde] , namens [bedrijf b.v. benadeelde ] , aangifte gedaan van verduistering. Hij heeft verklaard dat hij eigenaar is van [bedrijf van benadeelde 1] en [B.V] ., gevestigd te Malden. In 2012 had hij kennis gemaakt met verdachte. [verdachte] gaf destijds aan dat hij wilde investeringen in een project van verdachtes bedrijf en dat hij verder investeerders wilde zoeken voor het project, en dat hij daarvoor een voertuig nodig had. Op 23 oktober 2013 is er op naam van [benadeelde] bij [bedrijf b.v. benadeelde ] een leasecontract afgesloten. [benadeelde] heeft het leasecontract ontvangen, getekend, teruggestuurd en [bedrijf b.v. benadeelde ] gemachtigd de maandelijkse afschrijving van zijn bankrekening af te schrijven. Op 23 oktober 2013 heeft verdachte een Hyundai IX20, voorzien van kenteken [kentekennummer] [2] , als leaseauto meegekregen. [3] Volgens [benadeelde] heeft hij omstreeks 8 december 2013 aan verdachte aangegeven dat hij de leaseauto weer terug in eigen beheer wilde hebben, omdat verdachte de gemaakte afspraken voor de investering niet na kwam. Op 20 januari 2014 zou [benadeelde] , (bij een ontmoeting tussen hem, verdachte en derden) aan verdachte hebben aangegeven dat hij de leaseauto terug wilde hebben. Verdachte zou hebben gezegd dat hij genoeg geld had om de betaling van het contract over te nemen, doch [benadeelde] zou hierop nogmaals hebben aangegeven dat hij de leaseauto terug wilde hebben. Voorts had verdachte aangegeven dat hij failliet was. Op 5 februari 2014 zou verdachte tegen [benadeelde] hebben gezegd dat hij de auto op 10 februari 2014 terug zou brengen. [4]
Dat er een samenwerkingsverband heeft bestaan tussen verdachte en [benadeelde] wordt niet door verdachte betwist, dit wordt zelfs door hem bevestigd. [5] De omstandigheid dat [benadeelde] daartoe geen schriftelijke overeenkomst heeft overgelegd doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Verdachte heeft voorts bevestigd dat ten behoeve van dit samenwerkingsverband voor hem, door [benadeelde] , een leasecontract was afgesloten zodat verdachte kon beschikken over een voertuig. [6] Daarnaast heeft verdachte bevestigd dat dit samenwerkingsverband in december door [benadeelde] was beëindigd. [7]
Het is een feit van algemene bekendheid dat na beëindiging van een samenwerkingsverband verstrekte goederen (zoals telefoons, computers en leaseauto’s) die enkel ten behoeve van een dergelijk samenwerkingsverband waren verstrekt, dienen te worden geretourneerd aan de eigenaar, verstrekker, dan wel de contractant, tenzij er nadere afspraken zijn gemaakt. In onderhavige geval was [benadeelde] de contractant bij de leaseovereenkomst en de verstrekker van de leaseauto aan verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank was het voor verdachte volkomen duidelijk dat, na de beëindiging van het samenwerkingsverband in december 2013, de leaseauto die hij onder zich had moest worden geretourneerd aan [benadeelde] . Dit strookt ook met de verklaring van [benadeelde] dat hij omstreeks
8 december 2013 aan verdachte had gevraagd de leaseauto weer in te leveren nu het samenwerkingsverband was beëindigd. Verdachte heeft de auto echter onder zich gehouden, totdat deze op 22 februari 2014 onder hem in beslag werd genomen. [8]
Voor zover verdachte stelt dat – in ieder geval op 20 januari 2014 – tussen [benadeelde] en verdachte een afspraak was gemaakt dat verdachte het leasecontract zou overnemen, heeft hij dat standpunt op geen enkele wijze onderbouwd. De stelling van de verdediging, dat het niet aan verdachte is om aan te tonen dat die afspraak bestond, deelt de rechtbank niet. De omstandigheid dat er op 20 januari 2014 een schuldbekentenis is opgesteld met verdachte, ondersteunt dit standpunt evenmin. Deze schuldbekentenis zag immers (onder meer) op kosten (huurkosten en boetes) die verdachte ‘vooralsnog’ met de leaseauto ‘tot heden’ had gemaakt. Het komt de rechtbank onaannemelijk voor dat, indien er afspraken zouden zijn gemaakt over het overnemen van het leasecontract, deze afspraken niet zouden worden opgenomen in voornoemde schuldbekentenis, terwijl dat wél nadrukkelijk gedaan is over de reguliere en bijkomende kosten van de leaseauto. Dat alles, terwijl de leasekosten op grond van het leasecontract nog wel door [benadeelde] werden gedragen. Dat er in de schuldbekentenis niets was opgenomen over het retourneren van de leaseauto ondersteunt de stelling van verdachte dan ook niet. Integendeel, de bepaling dat de kosten van de leaseauto (huurkosten en boetes) die door verdachte ‘tot heden’ waren gemaakt, onderdeel van de schuldbekentenis waren, duidt er op dat door de opsteller van de schuldbekentenis werd geanticipeerd op een overdracht van de leaseauto op 20 januari 2015. Voorts heeft verdachte niets aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat verdachte met de leasemaatschappij tot overeenstemming was gekomen dat hij het leasecontract van [benadeelde] mocht overnemen, terwijl de leasemaatschappij daar wel eerst haar goedkeuring aan moest geven.
Naar het oordeel van de rechtbank is het verdachte reeds vanaf het moment dat de samenwerking werd beëindigd, doch in ieder geval vanaf 20 januari 2014, duidelijk geweest dat hij de leaseauto diende te retourneren. Na 20 januari 2014 heeft verdachte de leaseauto nog een maand onder zich gehad, voordat deze onder hem in beslag werd genomen (en dus niet vrijwillig was geretourneerd), terwijl niet gebleken is dat het voor verdachte onmogelijk was de leaseauto eerder te retourneren.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich in de tenlastegelegde periode van 20 januari 2014 tot en met 22 februari 2014 te Nederland voornoemde leaseauto wederrechtelijk heeft toegeëigend, terwijl hij dat goed als auto van de zaak, althans in bruikleen, onder zich had.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
2.
hij in de periode van 20 januari 2014 tot en met 22 februari 2014 in Nederland opzettelijk een personenauto (merk/type: Hyundai i20, kenteken: [kentekennummer] ), toebehorende aan [benadeelde] en/of [bedrijf van benadeelde 1] en [bedrijf b.v. benadeelde ] en/of [bedrijf 2 b.v. benadeelde] ., welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als auto van de zaak, althans in bruikleen gegeven auto, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
ten aanzien van feit 2:
verduistering.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot:
- een taakstraf van 180 uren en
- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft matiging van de gevorderde straf bepleit. Daartoe is aangevoerd dat verdachte zich in een persoonlijk faillissement bevind, dat hij in behandeling is bij een psychiater en dat de strafeis van de officier van justitie te zwaar is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering, door een leaseauto na beëindiging van een zakelijk samenwerkingsverband niet te retourneren aan degene die hem de leaseauto ter beschikking had gesteld. De leaseovereenkomst was enkel ten behoeve van die samenwerking afgesloten en voor verdachte was het duidelijk dat na beëindiging van dat samenwerkingsverband de leaseauto diende te worden geretourneerd. Daar heeft verdachte drie maanden de tijd voor gehad (tot aan het moment dat de leaseauto onder hem in beslag werd genomen), doch in ieder geval een maand vanaf het laatste verzoek van de aangever, eind januari 2014. Dat de auto weer ter beschikking van aangever is gekomen is dan ook niet aan verdachte te danken. Verdachte heeft hierdoor het vertrouwen dat aangever in hem had als (voormalige) zakelijk partner geschaad.
De verdachte is – blijkens een hem betreffend uittreksel uit het documentatieregister
d.d. 5 januari 2016 – eerder veroordeeld voor strafbare feiten. In het voordeel van verdachte zal de rechtbank gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening houden met het vonnis van de Politierechter Utrecht van 1 december 2014.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van nader te noemen duur passend en geboden is.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 22c, 22d, 63 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
verduistering;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 30 (dertig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
15 (vijftig) DAGEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.P. Pereira Horta, voorzitter,
mr. M. van Seventer, rechter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Zelst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 februari 2016.
Mr. M. van Seventer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1600-2014028972, van de Politie Hollands Midden, District Duin- en Bollenstreek, Team Bollenstreek-Noord (doorgenummerd blz. 1 t/m 35).
2.Geschrift, te weten Kentekenbewijs op naam van [bedrijf 2 b.v. benadeelde] . , p. 12.
3.Geschrift, te weten Verhuur-overeenkomst [bedrijf ] (onderdeel van [bedrijf b.v. benadeelde ] ), p. 13.
4.Proces-verbaal van aangifte door. [benadeelde] , p. 7 t/m 9.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 30 en 31.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 31 en 33.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 31.
8.Proces-verbaal van relaas, p. 3