Uitspraak
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG
1.De voorgeschiedenis en het procesverloop
2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
3.Het standpunt van verzoeker
4.Het standpunt van mr. Chr.A.J.F.M. Hensen
5.Het standpunt van de officier van justitie
6.De beoordeling
indrukdat verzoeker de rechtbank voor het lapje houdt door niet de hele waarheid te vertellen, objectief de schijn wekt dat de oudste rechter op dat moment daadwerkelijk die mening had. De wrakingskamer is van oordeel dat het glimlachen in combinatie met de toelichting van de oudste rechter zo dicht aanligt tegen de – eerst na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting te beantwoorden – vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering, dat (ook) sprake is van een objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid. De omstandigheid dat de oudste rechter in het vervolg van zijn toelichting uiteen heeft gezet dat hij verzoeker wil bewegen om een meer volledige – en daarmee voor de rechtbank verifieerbare – verklaring af te leggen, maakt het oordeel van de wrakingskamer niet anders.