ECLI:NL:RBDHA:2016:16813

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
20 februari 2017
Zaaknummer
C/09/522868 / KG RK 16-2108
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met nieuw forensisch bewijs

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 13 december 2016 een verzoek tot wraking afgewezen. De verzoeker, die verdacht wordt van moord gepleegd op 8 oktober 1990, had een wrakingsverzoek ingediend tegen de strafrechters mr. J.A. van Steen, mr. P.J. Schreuder en mr. M.J.J. Visser. Dit verzoek was gebaseerd op de stelling dat de beslissing van de rechtbank om de preliminaire verweren ontijdig te verklaren, de schijn van vooringenomenheid wekte. De verzoeker was in voorlopige hechtenis gesteld na nieuw forensisch onderzoek, maar het originele strafdossier was zoekgeraakt, wat volgens hem een eerlijk proces in de weg stond.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 december 2016, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat mr. P. Scholte, werd het standpunt van de gewraakte strafrechters gepresenteerd. Zij stelden dat de beslissing om de preliminaire verweren ontijdig te verklaren geen blijk gaf van vooringenomenheid. De officier van justitie, mr. C.M. Offers, steunde dit standpunt. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechtbank van inhoudelijke/processuele aard was en niet in het kader van een wrakingsverzoek kon worden getoetst. De motivering van de rechtbank was niet onbegrijpelijk en er was geen sprake van een gebrek aan onpartijdigheid.

De wrakingskamer concludeerde dat de door de verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond gaven voor de vrees dat de strafrechters aan onpartijdigheid ontbraken. Het verzoek tot wraking werd ongegrond verklaard, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2016/68
zaak-/rekestnummer: C/09/522868/ KG RK 16/2108
Parketnummer: 09/767271-16
datum beschikking: 13 december 2016
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting “ [plaatsnaam] ”
verzoeker,
advocaat: mr. P. Scholte;
strekkende tot wraking van:

1.mr. J.A. van Steen,

2. mr. P.J. Schreuder,

3. mr. M.J.J. Visser,

strafrechters in de rechtbank Den Haag
hierna tezamen: de strafrechters

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
Verzoeker wordt verdacht van moord, gepleegd op 8 oktober 1990 te Den Haag. Na nieuw onderzoek aan de hand van nieuwe forensische technieken (DNA-onderzoek) is verzoeker (opnieuw) als verdachte aangemerkt, en is hij in voorlopige hechtenis gesteld. Het originele strafdossier van deze zaak is bij het OM zoek geraakt en het gedigitaliseerde dossier dat is teruggevonden in het archief is incompleet. Op 1 december 2016 heeft een pro forma zitting plaatsgevonden in de strafzaak tegen verzoeker. Namens verzoeker is bij wege van preliminair verweer primair verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van het OM en subsidiair om nietigverklaring van de inleidende dagvaarding. Aan deze preliminaire verweren is ten grondslag gelegd – kort samengevat – dat het oude strafdossier na 26 jaar deels verloren is gegaan en dat daarom geen eerlijk proces mogelijk is. Na een schorsing van het onderzoek ter terechtzitting heeft de voorzitter medegedeeld dat de rechtbank zonder verder onderzoek van de zaak zelf niet inhoudelijk kan beslissen zodat de rechtbank van oordeel is dat de preliminaire verweren ontijdig zijn. Hierna heeft de pro forma behandeling een aanvang genomen. In het kader daarvan heeft de rechtbank een verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Vervolgens heeft de advocaat namens verzoeker de strafrechters gewraakt.
1.2.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de processen-verbaal die van de terechtzitting van 1 december 2016 zijn opgemaakt, alsmede van de schriftelijke reactie van de strafrechters.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 12 december 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn advocaat. Verschenen is de Officier van Justitie mr. C.M. Offers. De strafrechters zijn, met bericht, niet verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. De beslissing van de rechtbank om de verweren ontijdig te verklaren alsmede de daaraan ten grondslag liggende motivering, mede bezien in het licht van de afwijzing van het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis, geven blijk van de schijn van vooringenomenheid. Op basis van de motivering van de rechtbank kan niet anders dan geconcludeerd worden dan dat de rechtbank mogelijkheden ziet tot reparatie van het vormverzuim, anders dan het alsnog terugvinden van het originele dossier. Het recht op een eerlijk proces staat daarmee op het spel.

4.Het standpunt van de gewraakte strafrechters

De strafrechters berusten niet in de wraking. Door de preliminaire verweren ontijdig te verklaren, heeft de rechtbank tot uitdrukking gebracht dat zij zonder onderzoek van de zaak zelf niet inhoudelijk over deze verweren kan beslissen. Uit die beslissing blijkt geen vooringenomenheid. Ook de opmerking van de voorzitter dat de door de verdediging geschetste gang van zaken en gevoerde verweren juridische gevolgen kunnen hebben en de door hem genoemde factoren die bij de beslissing van de rechtbank een rol spelen, en de omstandigheid dat de rechtbank op grond van het beschikbare dossier in deze zaak het bestaan van ernstige bezwaren tegen verzoeker heeft aangenomen en de daarop volgende afwijzing van het verzoek tot onmiddellijke invrijheidstelling van verzoeker geven geen blijk van vooringenomenheid.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de beslissingen van de strafrechters geen blijk geven van vooringenomenheid. Er is geen sprake van de situatie dat er geen andere beslissingen mogelijk waren dan toewijzing van hetgeen in de preliminaire verweren is verzocht.

6.De beoordeling

6.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.3.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.4.
De beslissing van de rechtbank om, met toepassing van artikel 283, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, de gevoerde preliminaire verweren ontijdig te bevinden is een beslissing van inhoudelijke/processuele aard, waarvan de juistheid niet in het kader van een wrakingsverzoek kan worden getoetst. Die beslissing en de daaraan meegegeven motivering zijn ook niet zodanig onbegrijpelijk, dat daardoor de schijn van vooringenomenheid aan de zijde van de rechtbank kan zijn gewekt, ook niet in het licht van de nadien genomen beslissing op het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
6.5.
De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven, geven derhalve geen grond te vrezen dat het de strafrechters aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hen de schijn van partijdigheid gewekt. Het verzoek tot wraking is dan ook ongegrond.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat mr. P. Scholte;
• de officier van justitie mr. H. de Koning;
• de strafrechters mr. J.A. van Steen, mr. P.J. Schreuder en mr. M.J.J. Visser.
Aldus ter terechtzitting van deze rechtbank uitgesproken op 13 december 2016 door
mr. J.W. du Pon, mr. I.D. Bellaart en mr. K.M. Braun in tegenwoordigheid van de griffier.