ECLI:NL:RBDHA:2016:16813
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met nieuw forensisch bewijs
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 13 december 2016 een verzoek tot wraking afgewezen. De verzoeker, die verdacht wordt van moord gepleegd op 8 oktober 1990, had een wrakingsverzoek ingediend tegen de strafrechters mr. J.A. van Steen, mr. P.J. Schreuder en mr. M.J.J. Visser. Dit verzoek was gebaseerd op de stelling dat de beslissing van de rechtbank om de preliminaire verweren ontijdig te verklaren, de schijn van vooringenomenheid wekte. De verzoeker was in voorlopige hechtenis gesteld na nieuw forensisch onderzoek, maar het originele strafdossier was zoekgeraakt, wat volgens hem een eerlijk proces in de weg stond.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 december 2016, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat mr. P. Scholte, werd het standpunt van de gewraakte strafrechters gepresenteerd. Zij stelden dat de beslissing om de preliminaire verweren ontijdig te verklaren geen blijk gaf van vooringenomenheid. De officier van justitie, mr. C.M. Offers, steunde dit standpunt. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechtbank van inhoudelijke/processuele aard was en niet in het kader van een wrakingsverzoek kon worden getoetst. De motivering van de rechtbank was niet onbegrijpelijk en er was geen sprake van een gebrek aan onpartijdigheid.
De wrakingskamer concludeerde dat de door de verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond gaven voor de vrees dat de strafrechters aan onpartijdigheid ontbraken. Het verzoek tot wraking werd ongegrond verklaard, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.