ECLI:NL:RBDHA:2016:16764

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2016
Publicatiedatum
7 februari 2017
Zaaknummer
C/09/515949 / KG RK 16-1747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2016 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door Stichting Euro Exchange Benelux (EEB) en een verzoeker, die zich verzetten tegen de rechters mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, mr. J.W. Bockwinkel en mr. A.C. Bordes. De wraking was gebaseerd op de stelling dat de rechters vooringenomen waren door hun beslissingen met betrekking tot de zittingsagenda en de behandeling van processtukken. De wrakingskamer oordeelde dat de door de rechters genomen processuele beslissingen, zoals het opstellen van de zittingsagenda, in beginsel geen grond voor wraking vormen, tenzij deze beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat ze een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleveren. De wrakingskamer concludeerde dat dit niet het geval was en dat de rechters niet in hun onpartijdigheid tekortschoten. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingsnummer 2016/55
zaak-/rekestnummer: C/09/519549 / KG RK 16-1747
zaak-/rolnummer hoofdzaak: C/09/477104 / HA ZA 14-1272
datum beschikking: 10 oktober 2016
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:

1.[verzoeker sub 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2. de stichting
STICHTING EURO EXCHANGE BENELUX(hierna: EEB),
gevestigd te Den Haag
verzoekers,
gedaagden in de hoofdzaak,
advocaat: mr. P. van Wegen te Den Haag,
strekkende tot wraking van:

1.mr. S.J. HOEKSTRA-VAN VLIET,

2.
mr. J.W. BOCKWINKELen
3.
mr. A.C. BORDES,
rechters in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbenden zijn:
[belanghebbende sub 1],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
advocaat: mr. A.M.C. Marius-van Eeghen te Den Haag,
[belanghebbende sub 2] ,wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat: mr. Q. Overeijnder te Monnickendam.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Tussen [belanghebbende sub 1] als eiseres en – voor zover thans nog van belang – [verzoeker sub 1] , EEB en [belanghebbende sub 2] als gedaagden is een procedure aanhangig bij de rechtbank Den Haag, team Handel. Nadat diverse processtukken door partijen zijn genomen, heeft op 23 februari 2016 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Op die datum is de comparitie na de inhoudelijke behandeling ter zitting gesloten en is de zaak verwezen naar de rol van 25 mei 2016 voor uitlaten gewenste voortgang van de procedure door de betrokken partijen. Op laatstgenoemde datum heeft [belanghebbende sub 1] een conclusie na comparitie met producties genomen. Vervolgens hebben [verzoeker sub 1] en EEB op 22 juni 2016 een conclusie na comparitie met producties genomen, waarna een comparitie van partijen is gepland op 10 oktober 2016. Op 26 september 2016 heeft [belanghebbende sub 1] een akte gedateerd op 10 oktober 2016 overgelegd met daarbij gevoegd de producties 116 tot en met 145. Bij brief van 28 september 2016 heeft zij nog een productie onder nummer 146 overgelegd. Op 3 oktober 2016 hebben [verzoeker sub 1] en EEB bij e-mailbericht aan de rechtbank verzocht om de comparitie van 10 oktober 2016 uit te stellen, opdat zij de gelegenheid hebben om de akte met stukken te bestuderen en hierop schriftelijk te reageren. Diezelfde dag heeft de rechtbank het aanhoudingsverzoek afgewezen en daarbij opgemerkt dat de discussie hoe om te gaan met de kort voor de zitting ingediende stukken ter zitting zal worden gevoerd. Bij e-mailbericht van 4 oktober 2016 hebben [verzoeker sub 1] en EEB de rechtbank verzocht om een nadere motivering van de afwijzing van het aanhoudingsverzoek. Hierop heeft de rechtbank op 6 oktober 2016 gereageerd in die zin dat het bezwaar ter zitting zal worden behandeld en dat daarop door de meervoudige kamer ter zitting zal worden beslist, waarbij de beginselen van een goede procesorde en van hoor en wederhoor vanzelfsprekend centraal staan. Vervolgens hebben [verzoeker sub 1] en EEB bij verzoekschrift van 7 oktober 2016 de rechters gewraakt. Op 10 oktober 2016 hebben de rechters schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 10 oktober 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Namens verzoekers [verzoeker sub 1] en EEB is verschenen hun advocaat mr. P. van Wegen, vergezeld van de zoon van [verzoeker sub 1] . De rechters zijn eveneens verschenen. Ook belanghebbende [belanghebbende sub 1] , bijgestaan door haar advocaat mr. A.M.C. Marius-van Eeghen, is verschenen. De wrakingskamer heeft ter zitting mondeling uitspraak gedaan. Deze beslissing is een uitwerking daarvan.

3.Het standpunt van verzoekers

Aan het wrakingsverzoek is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Door negatief te beslissen op de verzoeken van [verzoeker sub 1] en EEB om de comparitie uit te stellen en hun een reactietermijn te geven op de van de zijde van [belanghebbende sub 1] in het geding gebrachte stukken handelen de rechters vooringenomen. Bovendien wekken de rechters de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid door kennelijk de mogelijkheid open te houden dat [verzoeker sub 1] en EEB niet in de gelegenheid worden gesteld een schriftelijk antwoord op de akte met producties te nemen. Die schijn wordt versterkt doordat de rechters in hun reactie van 6 oktober 2016 de agenda voor de zitting hebben opgenomen, waaruit blijkt dat de rechters voornemens zijn om na het behandelen van de bezwaren van [verzoeker sub 1] en EEB tegen de akte door te gaan met de inhoudelijke behandeling van de zaak. Dat betekent dat de rechters op de hoogte zijn van de inhoud van de akte en deze inhoud al dan niet bewust zullen meenemen bij de behandeling van de inhoudelijke agendapunten zonder dat [verzoeker sub 1] en EEB voldoende in de gelegenheid zijn gesteld op de inhoud van de akte te reageren. Bovendien hebben de rechters als agendapunt opgenomen de beneficiaire aanvaarding door [verzoeker sub 1] , terwijl de rechtbank op de eerdere comparitie (waarbij er sprake was van een deels andere samenstelling van de meervoudige kamer) al heeft aangegeven dat [verzoeker sub 1] beneficiair heeft aanvaard en door [belanghebbende sub 1] hierover niets relevants naar voren is gebracht na de vorige comparitie.

4.Het standpunt van de gewraakte rechters

De rechters berusten niet in de wraking. De beslissingen om een akte al dan niet toe te staan en om de comparitie al dan niet aan te houden zijn processuele beslissingen, die in beginsel niet tot een gegrondverklaring van het wrakingsverzoek kunnen leiden. De beslissing op het verzoek om aanhouding is in samenspraak met de aanhoudingenrechter genomen conform het beleid dat een zitting in beginsel niet wordt aangehouden. De beslissing of de akte al dan niet wordt toegelaten zal vervolgens ter zitting worden genomen nadat partijen hierover zijn gehoord. Uit de opgestelde agenda voor de zitting valt niet af te leiden dat de in geschil zijnde akte reeds deel uitmaakt van de processtukken. De agenda is opgesteld aan de hand van de door beide partijen genomen conclusies na comparitie. In genoemde conclusies kwam ook het onderwerp beneficiaire aanvaarding aan de orde, zodat dit punt om die reden ook onderdeel van de zittingsagenda is. Daarbij merken de rechters op dat in de vorige comparitie geen enkele bindende eindbeslissing is genomen.

5.Het standpunt van belanghebbende sub 1

Volgens [belanghebbende sub 1] valt niet in te zien dat de rechters vooringenomen zouden zijn.

6.De beoordeling

6.1.
[verzoeker sub 1] en EEB hebben hun eerste wrakingsgrond, te weten de beslissing van de rechters om de comparitie niet aan te houden, ter zitting van de wrakingskamer ingetrokken, zodat hierop niet langer hoeft te worden beslist.
6.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.3.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.4.
Het opstellen van een zittingsagenda betreft een procedurele beslissing van de rechters. Dergelijke beslissingen vormen in beginsel geen grond voor wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechters jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekers dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is. Daarvoor is met name van belang dat de rechters onweersproken hebben gesteld dat de in de agenda opgenomen inhoudelijke onderwerpen in de conclusies na comparitie van 25 mei 2016 en 22 juni 2016 door partijen aan de orde zijn gesteld, zodat het voor de hand ligt dat de rechters deze onderwerpen met partijen ter comparitie willen bespreken. Daarbij merkt de wrakingskamer op dat – anders dan [verzoeker sub 1] en EEB kennelijk veronderstellen – van de rechters kan en mag worden verwacht dat zij indien nodig de inhoudelijke onderwerpen ter zitting behandelen zonder de inhoud van de op 26 september 2016 ingediende akte daarbij te betrekken.
6.5.
Ook het opnemen van de beneficiaire aanvaarding van [verzoeker sub 1] als onderdeel van de zittingsagenda is naar het oordeel van de wrakingskamer niet een zo onbegrijpelijke processuele beslissing dat deze tot een gegrondverklaring van het wrakingsverzoek kan leiden. Vast staat dat door de rechtbank geen tussenvonnis is gewezen, zodat over dit onderwerp nog geen beslissing door de rechtbank is genomen. Bovendien hebben de rechters ook ten aanzien van dit punt onweersproken gesteld dat dit onderwerp in de hiervoor genoemde conclusies na comparitie door partijen is besproken. Voor zover de rechtbank op de comparitie van 23 februari 2016 al een voorlopig oordeel over dit onderwerp heeft gegeven, overweegt de wrakingskamer dat het de rechtbank in dat geval vrij staat om terug te komen op zo een voorlopig oordeel. Hieruit kan op zichzelf niet worden afgeleid dat de rechters vooringenomen zijn.
6.6.
Hetgeen door [verzoeker sub 1] en EEB is aangevoerd geeft dan ook geen grond te vrezen dat het de rechters aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hen de schijn van partijdigheid gewekt.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekers, p/a hun advocaat mr. P. van Wegen;
• eiseres in de hoofdzaak, p/a haar advocaat mr. A.M.C. Marius-van Eeghen;
mede-gedaagde in de hoofdzaak, p/a haar advocaat mr. Q. Overeijnder;
• de rechters mrs. S.J. Hoekstra-van Vliet, J.W. Bockwinkel en A.C. Bordes;
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Rabbie, E.F. Brinkman en K.M. Braun, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Geerling als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2016.